De schrijver reisde in het voorjaar van 1952 naar Salem, Massachussets, om materiaal te verzamelen voor een toneelstuk over Amerikaanse heksenvervolgingen, die in 1692 in die stad hadden plaatsgehad. Hij ging onderweg langs bij zijn vriend Elia Kazan, de regisseur van de eerste toneelsuccessen. In de bossen van Connecticut maakten ze een lange wandeling. Elia Kazan vertelde tijdens die wandeling dat hij onlangs was verhoord door de House Comittee on Un-American Activities (HUAC), een initiatief van senator Joseph McCarthy, een rechtse diehard, die alles wat rook naar links als een moderne inquisiteur op de pijnbank legde, van Chaplin tot Brecht. Kazan biechtte tijdens de wandeling aan zijn vriend Arthur Miller op dat hij tijdens dat verhoor was «doorgeslagen»: hij had twaalf namen van collega’s uit Hollywood en Broadway genoemd, als «potentiële communisten». Het werd een wandeling met veel stiltes. En zonder verwijten. Arthur Miller was vooral nieuwsgierig. Hij vroeg zich af hoe sterk een mens onder zware druk kan blijven. Na zijn onderzoek in Salem schreef Arthur Miller over dit onderwerp een van zijn mooiste toneelstukken, The Crucible (De vuurproef), wereldpremière in New York, 22 januari 1953, bijna tweehonderd voorstellingen aan één stuk op Broadway.

Toen Arthur Miller in 1956 uiteindelijk zelf voor de HUAC-commissie moest verschijnen (initiatiefnemer McCarthy was toen al dood), weigerde hij namen van collega’s te noemen. Hem werd «minachting voor het Congres» voor de voeten geworpen. Een paar maanden later volgde het vonnis: Millers paspoort werd ingenomen, hij kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf en een boete van vijfhonderd dollar – maat regelen die binnen een jaar door het Supreme Court werden terug gedraaid.

Het deerde hem niet meer. Miller was op dat moment op afstand de meest bekende Amerikaan, in datzelfde jaar van het HUAC-verhoor getrouwd met de meest begeerde Amerikaanse, Marilyn Monroe. Het huwelijk duurde vijf jaar, Monroe kreeg twee keer een miskraam, de relatie werd door Miller in zijn memoires omschreven als «lurching between romance and misery». Steeds opnieuw kwam hij er in zijn toneelstukken op terug. Toen onlangs duidelijk werd dat zijn einde naderde, wilde hij naar het huis in Roxbury, Connecticut, dat hij samen met Monroe had gekocht. Daar is Arthur Miller op 10 februari gestorven, 89 jaar oud. «Death of a playwright» kopten de meeste Engelse en Amerikaanse kranten, een verwijzing naar wat altijd Millers bekendste en meest gespeelde stuk zal blijven, Death of a Salesman (1949).

In relatie tot dat stuk duikt opnieuw de naam van Elia Kazan op, de man die Millers eerste theaterhit had geregisseerd, All My Sons (1947) en die ook de beoogde regisseur was van Dood van een handelsreiziger. De anekdote over hoe Kazan reageerde op Millers eerste versie van het stuk is al even klassiek als het stuk zelf. Miller noteerde het verhaal in zijn persoonlijke herinneringen, Timebends (1987): «Ik ben niet ver van de telefoon weg geweest, die twee dagen nadat ik het script van Death of a Salesman naar Kazan had gestuurd. Tegen het einde van de tweede stille dag begon ik te accepteren dat hij me zou bellen met de mededeling dat het een roerei was, een ondoorgrondelijk en onspeelbaar stuk wrakhout. Toen hij uiteindelijk belde, was de toon van zijn stem inderdaad alarmerend somber. ‹Ik heb je stuk gelezen›, zei Kazan. Hij klonk als iemand die vooral op zoek was naar hóe hij het slechte nieuws moest brengen. ‹Mijn God, wat is dat droevig.› ‹Dat is de bedoeling ook›, antwoordde ik. Kazan: ‹Ik leg het script net neer. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Mijn vader…› En zijn stem brak. De eerste van de vele mannen – en vrouwen – die me vertelden dat Willy Loman hún vader is. Ik dacht nog steeds dat Kazan op een gemakkelijke manier van me af wilde komen. Maar toen zei hij: ‹Het is een fantastisch stuk, Artie, ik ga het sowieso doen, deze herfst of komende winter. Ik ga meteen over de bezetting nadenken.› Hij sprak alsof iemand die wij allebei goed hadden gekend zojuist was gestorven. En precies dát vervulde me met een groot geluksgevoel. Daar gaat kunst over.»

In Timebends schrijft Miller ook dat hij tijdens het schrijven van Death of a Salesman veel heeft gelachen. Hij had er plezier in een karakter te construeren van een man die zichzelf vanaf de eerste opkomst vrijwel permanent tegenspreekt en dat helemaal niet wil weten, een man die leeft in een bouwwerk van levensleugens, waarin slechts af en toe de zon van de redelijkheid en de lucht van de dagelijkse werkelijkheid doordringen. Miller wilde het stuk oorspronkelijk The Inside of His Head noemen – volgens Kazan een onverkoop bare titel voor een toneelstuk. De titel klopte met de intenties van Miller: de ondergang van de handelsreiziger Willy Loman, zijn zonnige fantasieën over het verleden, zijn gesprekken met de al lang overleden broer en succesvolle zakenman Ben Loman – ze spelen zich vrijwel allemaal af in het hoofd van het centrale personage. Er was moed voor nodig om in Amerika, ten tijde van de grootste economische boom van de twintigste eeuw, direct te refereren aan de Great Depression van 1929, een fatale klap die Arthur Miller als veertienjarige puber op zeer persoonlijke wijze meemaakte en waarvan de echo voort durend in zijn stukken doorklinkt.

Arthur Miller werd geboren in Harlem, New York. Zijn twee joodse grootvaders kwamen uit hetzelfde gehucht in Polen, Radomizi. Millers vader Isidore was eind negentiende eeuw op zesjarige leeftijd naar kennissen in New York gestuurd en werkte zich daar op tot de ongekroonde koning van een voddenhandel en manufacturenwerkplaats (duizend arbeiders) op Manhattan. Hij trouwde de mooie Augusta Barnett. Het geluk van Izzie & Gussie leek niet meer stuk te kunnen. Tot de beurs in 1929 crashte en het vodden-en-jassenimperium van Izzie en Gussie Miller ineenstortte. Stukken als Death of a Salesman en The Price zijn ondenkbaar zonder die intense crisiservaring, waarover Miller in Timebends optekende dat hij er de levenslange overtuiging aan overhield dat rampen onaangekondigd over je neerdalen en dat op zulke momenten de vernislaag van de burgerlijke beschaving griezelig dun blijkt te zijn.

Miller schreef met zijn oren. Hij bleef vaak ontevreden met een tekst van zijn hand, tót in de tweede of derde week van het repeteren «we found its voice» (zoals hij in Timebends noteert). Hij had een goed oor voor de valkuilen en klemmen van de «gewone» Amerikaanse taal, inclusief de schakelingen tussen dagelijkse platpraat en het geleende taalgebruik van de snelle reclame jongens. Meteen in de eerste scène van Dood van een handelsreiziger scheldt Willy Loman zijn zoon Biff uit voor een «luie lamstraal», en reageert binnen dertig seconden op een opmerking van zijn vrouw Linda dat zoon Biff «de weg kwijt is». Willy Loman: «Biff Loman is de weg kwijt. In het mooiste land ter wereld loopt een jongen rond, een jongen (…) met een geweldige charme (…) en die is de weg kwijt! Het is ook zo’n harde werker. Eén ding kun je Biff nooit verwijten – hij is niet lui.»

Hier hoor je Arthur Miller grijnzen. Anders dan zijn land- en leeftijdgenoten in de muzen, Tennessee Williams en Eugene O’Neill, die uitblonken in een combinatie van verheven taalgebruik, heldere plot en geraffineerd melodrama, zocht Arthur Miller het in het betrappen van zijn personages op emotio nele tegenstrijdigheden en ratio nele uitglijers. Miller ging ook letterlijk naar zijn personages luisteren. In de haven van New York (voor A View from the Bridge). Of hij ging hun grammatica van bijna drie eeuwen geleden uitgebreid bestuderen: in de archieven van Salem, om uit te zoeken hoe Amerikaanse puriteinen uithaalden naar veronderstelde ketters en heksen (voor The Crucible).

Arthur Miller heeft het ideaal van «de Amerikaanse droom» als eerste aan een bijna steriele sectie onderworpen. In het verhaal over Willy Loman, als ten dode opgeschreven handelsreiziger, heeft hij het ultieme «koningsdrama van de gewone man» geschreven. Hij was daarin genadeloos én vol mededogen. Hij spaarde het Amerikaanse illusio nisme («van krantenwijk tot miljonair») geenszins. De Amerikaanse kritiek reageerde navenant: zuur, zeer zuur. Arthur Miller was in zijn existen tiële twijfel en manische integriteit een koppig bijtertje, en daar hadden ze in het Amerika van de jaren veertig en vijftig een broertje dood aan. Al vrij vroeg in de anticommunistische heksenjacht van Joe McCarthy sloeg Miller in 1950 terug met een eigenzinnige bewerking van Henrik Ibsens Een vijand van het volk, over een principiële milieuactivist tegenover de overgrote meerderheid aan «marktdenkers». De New Yorkse kritiek was not amused. Dat lot trof ook The Crucible, dat door middel van de U-bocht van een vertelling over de Amerikaanse geschiedenis zeer rechtstreeks intervenieerde in een griezelig actuele heksenjacht.

Ook zuur zijn de Amerikaanse reacties op zijn toneelteksten over de jodenvervolging in het Avondland: Incident at Vichy (1965, een thriller op een politiepost in het Franse stadje dat model stond voor collaboratie), Playing for Time (1986, over een joods vrouwen orkest in Auschwitz) en Broken Glass (1994, over de Reichskristallnacht in 1938). Allemaal pijnlijke stukken, die de Amerikanen sober maar bitter herinnerden aan een open wond in hun geschiedenis: de relatieve onverschilligheid tegenover jodenvervolging in de jaren dertig en de shoah in de jaren veertig, een onverschilligheid die later werd gedrenkt in posttraumatische en sentimentele schuldgevoelens, zoals in de televisieserie Holocaust.

De wijze waarop Miller zijn relatie met hét icoon van de Amerikaanse filmgeschiedenis, Marilyn Monroe, verwerkte in het toneelwerk kon zijn landgenoten al evenmin bekoren. In 1961 had hij het scenario geschreven voor wat haar laatste film zou worden (by the way, de laatste film van vrijwel alle protagonisten in deze film, zoals Clark Gable en Montgomery Clift), de anti-western The Misfits. Zijn bezoek aan de set op de locatie Reno omschrijft Miller in Timebends als de treurigste ervaring in zijn loopbaan. In 1964, een paar jaar na de veronderstelde zelfmoord van Monroe, ging After the Fall (Na de zondeval) in première, een volgens de kritiek te snel grafschrift voor Marilyn Monroe, een veel te snelle catharsis voor Miller, getuigend van slechte smaak.

Daarna is het lang niet meer goed gekomen tussen de Amerikaanse kritiek en Arthur Miller. Hij werd «president» van de schrijversorganisatie PEN International, zorgde er in die functie voor dat de Centraal-Afrikaanse schrijver Wole Soyinka ontsnapte aan executie gedurende de oorlog in Biafra, en dat de Spaanse schrijver Fernando Arrabal levenslange opsluiting in de gevangenis van Franco ontliep. Een herwaardering van zijn klassiek geworden toneelwerk ontstond in de jaren tachtig van de vorige eeuw in het Avondland, met name in Engeland, waar hij graag werkte, regisseerde, nieuwe teksten in wereldpremière bracht, jong talent opleidde. En ziedaar, Millers revival in Groot-Brittannië zorgde een jaar of tien geleden voor een succesvolle herkansing op Broadway en voor boeiende Hollywoodverfilmingen van zijn klassiekers (Death of a Salesman, in 1985 en The Crucible in 1994). De ironie wil dat die twee films werden gemaakt door regisseurs uit het Avondland: Volker Schlöndorf en Nick Hytner.

De mooiste, directe commentaren op de dood van Arthur Miller kwamen ook uit dat Avondland. Zoals van regisseur Nick Hytner in The Guardian (12 februari): «Arthur Miller schonk het Engelse theater een poëtische noodzaak en een tragische woede die we niet meer hadden gezien sinds de Elisa bethaanse jaren van Shakespeare. Ik twijfel er geen moment aan dat stukken als Death of a Salesman, The Crucible en A View from the Bridge nog heel lang stand zullen houden naast de meesterwerken van Ibsen, Shakespeare en Sophokles.»

Arthur Miller zou deze lof met een aarzelende grijns incasseren.