Krouwel: ‘Klasse is passé, een religieuze indeling ook’



Koole: ‘De massapartij behoort echt tot het verleden’



Van Praag: ‘Ik vind transparantie, de openbaarmaking van giften, een terechte verplichting’



 


VORIGE WEEK KONDEN de partijen bij minister Peper reageren op een VVD-voorstel om het taboe op sponsoring door het bedrijfsleven te doorbreken. D66 gaat nog verder en wil de kandidaten individueel fondsen laten werven. GroenLinks en SP blijven liever aangewezen op overheidssubsidie en contributies en de PvdA liet weten de jaarlijkse gift van 85.000 gulden van verzekeraar Reaal terug te willen storten.


De meningen zijn dus verdeeld. Toch voorziet de aanstormende politicoloog André Krouwel (Vrije Universiteit) dat we op den duur de ‘Amerikaanse toestanden’ krijgen waartegen al generaties lang wordt gewaarschuwd. Krouwel reisde onlangs naar Illinois om daar de praktijk te bestuderen. Hij is nog niet van de schrik bekomen: ‘Politici zijn daar alleen maar bezig met fondsen werven. Als je ze vraagt of ze niet beter aan wetgeving kunnen werken, kijken ze je niet-begrijpend aan. Fondsen werven ís toch hun werk?’ De sluipende invloed van het politieke geld zal ook van de Nederlandse partijen ‘verkiezingsmachines’ maken, vreest hij.


Krouwel: ‘In heel Europa verschrompelen de politieke partijen. Ze verdwijnen uit de samenleving en trekken zich terug in de staat, de partijorganisaties worden kleiner. In Nederland is dat na de Tweede Wereldoorlog heel snel gegaan. Tegelijk is hun aandeel in het regeringsbeleid toegenomen. Die geïsoleerde positie maakt de partijen gevoeliger voor politiek geld. Ze vervullen niet langer de oude functie van intermediair voor grote sociale of religieuze groepen. Door allerlei sociaal-culturele ontwikkelingen zijn die groepen minder groot en minder duidelijk geworden. De functie is nu omgekeerd: de partijen — althans de grote — zijn op zoek naar burgers die ze kunnen vertegenwoordigen. Dat doen ze met behulp van moderne campagnetechnieken, door te kijken wat de gemiddelde kiezer wil en daar dichtbij te gaan zitten. Partijen worden verkiezingsmachines. Er zijn in Europa zelfs al business-parties opgestaan, uitsluitend opgericht door en voor ondernemers en politici. Denk aan Berlusconi, Suarez of Poetin.’


Zijn collega’s Ruud Koole (Universiteit Leiden) en Philip van Praag (Universiteit van Amsterdam) vinden het maar een doemscenario. Volgens hen staan de traditionele partijen nog lang niet op instorten.


Koole: ‘Misschien is er ook bij ons plaats voor zulke business-parties, maar het lijkt me niet het dominante partijtype van de toekomst. Zulke partijen is meestal geen lang leven beschoren omdat ze onvoldoende stabiliteit hebben. Berlusconi had veel geld, bezat een aanzienlijk deel van de media en toch is het hem niet gelukt zijn partij te verankeren in de samenleving. Ik zie eerder een breed scala van partijtypen ontstaan, waaronder ook ouderwetse ‘ledenpartijen’, one issue-bewegingen en lokale partijen.’


Van Praag: ‘Nederlandse partijen zullen verschrompelen, dat ben ik met André eens, maar als ledenorganisaties zullen ze blijven bestaan. Ze zullen wel andere organisatiemodellen dan het huidige, territoriale model met lokale partijafdelingen moeten uitwerken. De afdelingen lopen namelijk leeg, terwijl je in een partij toch een doorlopend debat nodig hebt. En interne oppositie tegen de Haagse fracties, omdat die steeds meer aanschurken tegen de macht.’


Koole: ‘Je kunt de afdelingen niet afschaffen. Ze zullen altijd nodig zijn, al is het maar voor de rekrutering van bestuurlijk talent.’


Van Praag: ‘De meeste partijen hebben geen kader meer om die afdelingen draaiende te houden. Misschien moeten ze de band rücksichtslos verbreken en de plaatselijke politiek aan plaatselijke partijen overlaten. Mensen kunnen dan lid worden van een plaatselijke én een landelijke partij, zo krijg je toch doorstroming. En de landelijke partijen zouden de interne controle kunnen regelen met behulp van interne referenda. Als partijen bijvoorbeeld van hun verkiezingsprogramma willen afwijken, dan pols je de leden. Bij PvdA en D66 is dat al statutair mogelijk.’



VAN PRAAG onderschrijft wél Krouwels stelling dat de partijorganisaties zullen veranderen in ‘banenmachines’. Van Praag: ‘Het carrièremotief of netwerkmotief om lid van een partij te worden, zie je steeds vaker. Mijn studenten worden lid van een grote partij om werkervaring en contacten op te doen.’


Koole: ‘Dat geldt niet voor het doorsnee-lid. Wij komen in Leiden volgende maand met onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat de meeste mensen niet die motieven hebben. 48 Procent van de PvdA-leden vindt het streven naar een rechtvaardige samenleving een belangrijke reden.’


Krouwel: ‘Dat is het sociaal wenselijke antwoord.’


Van Praag: ‘De echte idealisten onder mijn studenten worden lid van de SP. Of van de kleine christelijke partijen.’


Koole: ‘Dat is typerend voor jouw universiteit, Philip. De meeste leden in ons land zijn de facto donateur en lezen het partijkrantje, meer niet. Dat is altijd zo geweest. En de afdelingen hebben het altijd moeilijk gehad met het werven van plaatselijk kader. What else is new?’


Is het een nieuw verschijnsel dat partijen hun programma’s samenstellen op grond van uitkomsten van marktonderzoek, zodat ze steeds meer op elkaar gaan lijken?


Koole: ‘De thema’s van de campagne worden op die manier geselecteerd, ja. Maar het is nog niet zo ver dat de verkiezingsprogramma’s worden aangepast aan marketingresultaten.’


Krouwel: ‘Issues die minder goed liggen worden gewoon weggelaten! Op congressen worden die naar de zijlijn verbannen, zelfs als de leden ze op de agenda zetten zoals de hypotheekrenteaftrek bij de PvdA.’


Koole: ‘Dat gebeurt al sinds de jaren zestig, sinds de ontzuiling heeft toegeslagen. En dat je in je programma rekening houdt met wat de bevolking wil, kun je ook positief zien, André. Zolang partijen kiezersonderzoek gebruiken om te zien hoe hun programmapunten bij bepaalde groepen in de smaak vallen, heb ik daar geen probleem mee. Dan stellen ze zich op de hoogte van wat er leeft en van tegenargumenten. Dat is een taak van politici.’


Krouwel: ‘Het gevaar zit ’m in die omkering. Als marktinformatie wordt gebruikt om tactisch te opereren, prima. Maar in Amerika wordt continu gepeild wat een kandidaat moet zeggen en wat niet. Op die manier maak je elk publiek debat onmogelijk.’


Koole: ‘Niet zo pessimistisch! Partijen blijven altijd concurreren met elkaar. De ene partij kan iets op de agenda zetten wat de andere partij juist wil verzwijgen, of anders doen de media dat wel.’


Krouwel: ‘Maar de grote media worden ook steeds meer geconcentreerd. Ik zie nog wel gebeuren dat grote belangenconglomeraten straks bepaalde onderwerpen via de media op de agenda kunnen zetten en tegelijk de grote partijen kunnen betalen om iets met die onderwerpen te doen.’


Van Praag: ‘De grote media kunnen een bepaald onderwerp tot een hype maken, maar ze kunnen geen onderwerpen uit de publiciteit houden.’


Krouwel: ‘Binnen de partijen hebben leiders die macht wel. Als Kok zegt: “Hou je mond over de hypotheekrenteaftrek”, dan is de discussie gesloten.’


Koole: ‘Is dat nieuw? Oud en Romme domineerden hun partijen ook. Oud was fractievoorzitter en partijvoorzitter van de VVD en hij schreef zelf het verkiezingsprogramma!’


Krouwel: ‘Dat is een ander soort leiderschap dan je recentelijk ziet bij Kok of Lubbers, omdat die mannen electoral assets zijn. Die zeggen: ik ben tien zetels extra waard, dus wie doet me wat? Als straks de interne macht van de partijorganisatie wegvalt, valt ook de druk weg om de partijleiding te corrigeren. Partijleiders hebben graag een applauscongres.’



KOOLE: ‘VROEGER hadden de leden toch ook niet veel in te brengen. Wat dat betreft geldt nog steeds de wet van Michels: de macht in de partijen wordt uitgeoefend door elkaar opvolgende oligarchieën.’


Krouwel: ‘Tot in de jaren zestig hadden leden niks te zeggen, dat is waar, maar daarna werd het geleidelijk beter. In de jaren zeventig was het te gek en in de jaren tachtig werd die invloed van onderop weer afgeschaft. En op lokaal niveau had je als lid wél altijd invloed, bijvoorbeeld bij het samenstellen van de kieslijsten voor de Kamer. Nu wordt er in 45 procent van de afdelingen niet meer vergaderd omdat men geen kader heeft.’


Koole: ‘In 1954 was de ARP een van de best georganiseerde partijen, maar het bestuur klaagde toen al over te weinig actieve leden op plaatselijk niveau om te kunnen vergaderen of plaatselijke lijsten in te dienen.’


Krouwel: ‘Er is in de jaren zestig, zeventig een democratisering geweest toen het lagere kader de macht probeerde over te nemen. Het unieke van die kaderrevolutie was dat discussies op straat kwamen te liggen.’


Koole: ‘Je moet die tijd niet idealiseren. In de tijd van Felix Rottenbergs voorzitterschap in 1994 concludeerde het rapport-Van Kemenade dat de partijbaronnen nog steeds de macht hadden.’


Van Praag: ‘We zijn het eens dat interne oppositie nodig is en dat de macht moet worden gecontroleerd, maar de mogelijkheden zijn een stuk minder gunstig dan tien, vijftien jaar geleden. Niet alleen in de PvdA, ook in het CDA. En in de VVD was die macht al nooit zo groot.’


Koole: ‘Vooral de PvdA heeft een probleem. Er is geen partijraad meer, het congres heeft een paar bevoegdheden maar durft ze niet te gebruiken. En de andere wijze van samenstelling van het bestuur zoals Van Kemenade heeft aanbevolen, is niet uitgevoerd.’


Krouwel: ‘Bij het CDA werd de laatste voorzitter nota bene aangewezen. De tegenkandidaat werd verbannen naar de provincie.’


Van Praag: ‘Het vergt tegenwoordig veel tijd en energie om nog interne oppositie te organiseren. Ik hoop dat ik het te negatief zie, maar de bereidheid is zienderogen afgenomen. Mensen identificeren zich maar een paar jaar met een partij. Zelfs sociale bewegingen hebben grote problemen om mensen vast te houden.’


Koole: ‘Het ledental hangt ook samen met de intensiteit van het debat. Het ledental daalde sinds de jaren zestig, maar was stabiel in de jaren zeventig en begin tachtig, een periode van polarisatie. In 1985, na de kruisrakettenkwestie, keerde de consensus terug en zakte het ledental weer.’


Van Praag: ‘Het gebrek aan herkenbaarheid stimuleert noch om lid te worden, noch om actief te worden.’


Krouwel: ‘Maar bij de eerstvolgende economische crisis zul je zien dat partijen zich weer terugtrekken op oude stellingen. PvdA en VVD kunnen alleen samen regeren in tijden dat de economische koek groter wordt, niet wanneer hij kleiner wordt. De politieke entrepreneurs zullen weer willen scoren met de vertrouwde thema’s. Dan zullen PvdA en CDA meer nadruk leggen op behoud of terugkeer van de verzorgingsstaat, de VVD zal die juist aanvallen.’


Koole: ‘Als de economische boom over is, zullen meer mensen actief worden. Maar dat neemt die algemene tendens niet weg. De massapartij behoort echt tot het verleden.’


Krouwel: ‘Ook de crisis van de jaren tachtig heeft mensen niet massaal naar de partijen gejaagd. Er was enkel een kleine opleving.’


Van Praag: ‘Ze liepen eerder massaal bij de PvdA weg. Zo werd de doorbraak van de SP mogelijk.’



ALS DE ECONOMIE blijft doorgroeien, zal zich volgens Krouwel een nieuwe scheidslijn aftekenen tussen ‘groei’-partijen — oude en nieuwe liberalen, de PvdA incluis — en ‘anti-groei’-partijen die zich keren tegen mondialisering en ongeremde consumptie. Van Praag gelooft er weer niks van.


Van Praag: ‘Dat is geen blijvende tegenstelling ter vervanging van de oude klassentegenstellingen en religieuze tegenstellingen. Die oude tegenstellingen konden alleen bestaan omdat partijen hun achterban voortdurend in die richting socialiseerden. Als die groepen vervagen en kiezers niet meer gehecht zijn aan partijen, zal een nieuwe tegenstelling nooit hardnekkig worden. De tegenstellingen zullen doorlopend gaan fluctueren.’


Ook Koole moet Krouwel teleurstellen: ‘Enerzijds voorzie jij een inhoudelijke vervlakking van partijen, anderzijds voorzie je een nieuwe ideologische tegenstelling over groei. Dat is niet te verenigen.’


Krouwel: ‘Klasse is passé, een religieuze indeling ook. Er ontstaan nu twee polen met een vage ideologie en achterban, waaraan partijen toenemend zullen refereren. De ene is een groot onbehagen met mondialisering, schaalvergroting, consumptie. De kritiek daarop, die vroeger typisch links was, vind je nu ook bij christelijk rechts. Dat wordt één pool. Terwijl aan de andere kant de liberalen, als pro-groei-partij, daar geen moeite mee hebben.’


Van Praag: ‘Partijen als PvdA en CDA bevinden zich wat dat betreft in een spagaat, ze refereren aan beide polen. Dat kan ook zonder veel problemen omdat het geen diepe tegenstelling is. Een partij als de VVD onder Bolkestein heeft die tegenstelling tussen individualisering en globalisering zelfs feilloos weten te overbruggen.’


Toch verontrust het voorstel van VVD-voorzitter Bas ‘Ik kan nog wel twee ton gebruiken’ Eenhoorn ook Van Praag en Koole. Hoe willen zij de partijfinanciering geregeld zien?


Van Praag: ‘Waar wetgeving wordt aangescherpt, wordt hij ook meteen weer ontdoken. Kijk maar naar Duitsland of de Verenigde Staten. Mijn voorkeur zou zijn dat partijen het eenvoudig niet willen, dat ze het taboe vrijwillig handhaven. Daarom zijn die voorstellen van D66 en VVD buitengewoon eng. Volgens mij is het dalend ledental een gezocht argument, ze willen steeds meer geld uitgeven aan campagnes. Het teruglopend ledental is tot nog toe gecompenseerd door bijdragen van de overheid, maar de VVD wil gewoon een campagne van vijf miljoen in plaats van anderhalf. Eenhoorn is daar heel eerlijk over. Hij wil niet langer afhankelijk zijn van de journalistiek, hij wil dat de partij zelf de publiciteit regelt via dure reclamespotjes. Als dat wordt toegestaan, vind ik transparantie — de openbaarmaking van giften — een terechte verplichting; alles wat je verder regelt, lokt enkel ontduiking uit, vrees ik.’


Van Praag: ‘De huidige wetgeving is zo lek als een mandje, ook al gebeurde er tot nog toe weinig spectaculairs. Als je de partijfinanciering gaat regelen zoals in veel andere landen, krijg je de reactie: alles wat niet verboden is, is toegestaan. Gelukkig zijn de fracties terughoudender dan de partijvoorzitters of penningmeesters. Die zijn alleen maar geïnteresseerd in geld. Maar goed, als de VVD vindt dat transparantie alles oplost, dan moeten de boeken ook open, dan moet de kiezer op de dag van de verkiezingen kunnen weten wie hoeveel aan een bepaalde partij heeft betaald. Dat is wel het minste.’


Krouwel: ‘Bedrijven willen macht. Die geven geen geld uit onbaatzuchtigheid, daar zijn we het toch over eens? Je kunt sponsoring niet verbieden, maar we moeten zorgen dat er zoveel staatsfinanciering en toegang tot de media komt dat er geen behoefte aan is. Die staatsfinanciering moet gebeuren op basis van het ledental en de mate waarin een partij debatten organiseert. Dat is meetbaar, net als bij elke andere sociale organisatie.’


Van Praag: ‘Ze zullen dat geld gebruiken voor campagnes, niet om debatten aan te jagen.’


Krouwel: ‘Ik zou wel willen dat het grote geld taboe bleef, maar ik ben bang dat het niet houdbaar is. Je mag in Nederland nu toch ook onbelemmerd consumeren, rijk zijn, je rijkdom etaleren?’


Van Praag: ‘Maar het taboe is dat een partij niet geassocieerd mag worden met één bedrijf — dát is het taboe, niet het grote geld.’


Krouwel: ‘Dat taboe zal binnen twee verkiezingen verdampt zijn. Daarom zou ik graag een financieringsvorm zien die partijen dwingt weer een basis te zoeken, weer terug te keren naar de samenleving.’