Op een zondag in mei 2007 verschenen twee militairen aan de deur van het huis van professor Andrew Bacevich in Walpole, Massachusetts. Ze brachten het nieuws dat iedere militaire familie vreest: eerste luitenant Bacevich, Andrews zoon, 27 jaar oud, was tijdens een patrouille in Balad, Irak, door een bermbom om het leven gekomen.
Vertwijfeld bleef vader Bacevich achter, rouwend om het verlies van zijn enige zoon, in een oorlog die hij als professor in Boston bitter had bekritiseerd. Hij schreef een hartverscheurende opiniebijdrage in The Washington Post onder de titel: ‘I Lost My Son to a War I Oppose. We Were Both Doing Our Duty’.
Als telg uit een militaire familie ging Andrew Bacevich, na een tour als dienstplichtige in de jungle van Vietnam, naar de militaire academie van West Point. Tijdens Desert Storm, de eerste oorlog in Irak, diende hij in Koeweit. Hij ging in 1990 als kolonel uit dienst en werd docent geschiedenis en internationale betrekkingen aan West Point, Johns Hopkins University en ten slotte aan Boston University. Zijn zoon had de drang om in zijn vaders militaire voetsporen te treden, hoewel astmaklachten dit aanvankelijk onmogelijk leken te maken. Toen het leger in 2005 de toelatingseisen aanpaste, aarzelde Andrew jr. niet en meldde zich vrijwillig, wetende dat stationering in Irak vrijwel zeker was.
Vader Bacevich had zich toen al in het openbaar tegen de oorlog gekeerd. ‘De regering-Bush is door haar militaire middelen, geld en ideeën heen’, schreef hij in een van zijn talrijke opiniebijdragen. En: ‘Irakezen zullen hun eigen lot bepalen. Wij zijn toeschouwers, getuigen, voorbijgangers die opgeslokt worden in een conflict dat wij zelf in gang hebben gezet.’ Nog voordat de eerste Amerikaanse militairen richting Bagdad trokken, waarschuwde professor Bacevich dat ‘het Iraakse verzet groter zal zijn dan de architecten van deze oorlog voor mogelijk houden’. En refererend aan een oorlog waarin hij zelf gevochten had: ‘Het Vietnamtrauma zal in verhouding een klein ongemak in Amerika’s geschiedenis blijken.’ Hij kon toen nog niet weten hoe de oorlog in Irak ook zijn eigen leven op de proef zou stellen.
Het zijn niet zozeer die ‘verrotte neoconservatieven’ of de ‘verschrikkelijke president Bush’, maar het is het ‘passieve Amerikaanse volk’ dat hem dwars zit, legt Bacevich uit.
Andrew Bacevich: ‘De personen die het meest te danken hebben aan een vrij Amerika betalen geen enkele prijs voor het verdedigen van die vrijheid. Deze regering heeft besloten dat een toekomstige generatie voor de kosten van deze oorlog gaat opdraaien. Niemand wordt gevraagd iets te offeren; geen dienstplicht, geen belastingverhoging. Daardoor tolereren Amerikanen de oorlog in Irak.’ Hij veracht de support our troops-stickers op de bumpers van auto’s. ‘Het is een steun voor deze oorlog die niets kost. Het is te dun, te neerbuigend’, zegt Bacevich zuchtend.
‘Ik weet wat de waarde is die de Amerikaanse overheid aan het leven van een soldaat toekent’, schimpte de gekwetste vader in The Washington Post. ‘Aan mij is de cheque overhandigd. Het is ongeveer het bedrag dat de Yankees per inning aan (honkballer – js) Roger Clemens betalen.’ Bacevich heeft niet de pretentie dat zijn stem invloed heeft. Ondanks zijn persoonlijk verlies durfde zelfs een aantal lezers zijn oppositie tegen deze oorlog te bestempelen als steun aan de vijand. ‘We worden momenteel allemaal opgeroepen om de waarheid te spreken’, vervolgt hij na een lange stilte.
De meeste presidentskandidaten hebben plannen klaarliggen om het aantal Amerikanen onder de wapenen uit te breiden met soms wel honderdduizend. Plannen die u bekritiseerde als ‘zo onzinnig als het drinken van whisky tegen depressie’.
‘Ik heb een probleem met de wereldwijde oorlog tegen terreur. Het is een strategie die de meeste presidentskandidaten lijken te steunen. Deze aanpak veronderstelt dat door vaardig gebruik van Amerika’s militaire macht veranderingen in de islamitische wereld in gang gezet kunnen worden. De oorlog in Irak toont aan dat dit idee fundamenteel onjuist is. De Verenigde Staten hebben die macht niet. Daarom is de aanpak van de president in de wereldwijde oorlog tegen terreur fundamenteel verkeerd. De oplossing ligt bij een nieuwe benadering die niet gebaseerd is op een groter Amerikaans leger, maar op een probaat inzicht in hoe we islamitisch radicalisme moeten aanpakken.’
Robert Kagan schreef ooit dat zodra je een hamer hebt, veel problemen op een spijker gaan lijken.
‘Een hamer is een grof stuk gereedschap. De Verenigde Staten dachten over een gereedschapskist te beschikken, het almachtige leger dat voor uiteenlopende problemen een oplossing bood. Zoiets als een Zwitsers zakmes. Een compact ding dat in je broekzak past, maar eenmaal geopend dertig verschillende dingen kan.’
Al in 2005 waarschuwde Bacevich in zijn boek The New American Militarism: How Americans Are Seduced by War de Verenigde Staten voor de alom aanwezige adoratie voor de krijgsmacht en het idee dat ieder probleem met het sturen van zwaarbewapende militairen kan worden opgelost. De wortels van dit kwaad liggen ver voor de aanslagen van 11 september 2001, zegt de professor stellig: ‘De militaire reactie op die aanslagen bevestigde alleen dat de Amerikaanse politieke elite ervan overtuigd was geraakt dat dergelijke internationale problemen een militaire oplossing hadden. Amerikanen moeten hun verwachtingen bijstellen over hoe de wereld er in hun ogen uit moet zien en enige bescheidenheid in acht nemen over wat met Amerikaanse militaire macht bereikt kan worden. Ik ben niet tegen militair ingrijpen. De Verenigde Staten en de Navo liepen in de jaren vijftig echter nooit met het idee rond dat een mogelijke militaire bevrijding van Polen uiteindelijk zou leiden tot de bevrijding van Hongarije en Tsjechoslowakije. Na de Koude Oorlog raakte Amerika’s politieke elite ervan overtuigd dat het moderne hightech-leger een bruikbaar instrument was om wereldwijd positieve politieke veranderingen in gang te zetten. Dit mondde in 2003 uit in de introductie van de strategie van preventieve oorlogvoering. Een roekeloos, fout en gevaarlijk idee.’
Waar liggen de wortels van dit gemilitariseerde buitenlands beleid van de Verenigde Staten?
‘Ik wil president Bush niet vrijpleiten, maar de oorzaak ligt in het begin van de jaren tachtig, toen president Carter de Carter Doctrine introduceerde. Carter bestempelde de Perzische Golf als van vitaal belang voor de Verenigde Staten en zwoer alle middelen te gebruiken om de regio onder controle te houden. Daarmee verschoof Amerika’s strategische oriëntatie van het vredige West-Europa naar het Midden-Oosten, wat gepaard ging met het verschepen van het nodige militair materieel. Sindsdien is het Amerikaanse beleid aangaande de regio steeds meer gemilitariseerd geraakt. President Reagan, de oude Bush en later Clinton grepen keer op keer naar militaire middelen om de stabiliteit in de regio te waarborgen. Na 11 september werd daarop voortgebouwd door het leger in te zetten om politieke veranderingen te forceren. Misschien met uitzondering van operatie Desert Storm is de inzet van Amerika’s militaire macht in de regio contraproductief gebleken. Amerika’s strategische heroriëntatie richting het Midden-Oosten had alles met olie te maken. Anders waren wij daar niet aanwezig. Al dat geklets in Washington over steun voor vrijheid en democratie in het Midden-Oosten zou anders stilvallen. We horen diezelfde politici nooit over de gewenste democratisering van Noord-Afrika.’
U schroomt niet met de beschuldigende vinger naar uw landgenoten te wijzen.
‘Absoluut! Na de Koude Oorlog, en vooral na Desert Storm accepteerde het Amerikaanse volk klakkeloos het idee dat onze militaire capaciteit ongeëvenaard was en indien noodzakelijk wereldwijd problemen snel en gemakkelijk kon oplossen. Dit vergrootte de vrijheid van politici om het leger in te zetten. Tel daar het geromantiseerde oorlogsbeeld in de hedendaagse populaire cultuur bij op én de afwezigheid van de dienstplicht en je krijgt een onrealistisch gevaarlijk beeld onder de bevolking van wat een oorlog werkelijk inhoudt.’
Minachting klink door in Bacevich’ stem. ‘Dit gebeurde terwijl er alom bewijs was dat dit vertrouwen in Amerika’s militaire macht misplaatst was. In Somalië eindigde een zeer kleine oorlog dramatisch in het beruchte vuurgevecht in Mogadishu. Het voornaamste inzicht dat wij daaraan ontleenden was dat al onze hightech-wapens uiteindelijk niet zo relevant waren voor een oorlog die voornamelijk in een stad werd uitgevochten. Iets waar we momenteel in Irak opnieuw mee geconfronteerd worden. Onze technologische voorspong is relevant, maar helemaal niet zo belangrijk als iedereen altijd dacht.’
Dit onrealistische beeld van wat oorlog werkelijk betekent ziet Bacevich met dezelfde afschuw terug bij de nieuwe lichting presidentskandidaten, die stuk voor stuk krachtige militaire taal bezigen. Toen de Republikeinse kandidaat Mitt Romney de oorlog in Irak voor de zoveelste keer als ‘een gevecht voor ons bestaan’ omschreef, vroeg een vrouw in het publiek wanneer een van zijn vijf zonen zich voor dit zo belangrijke gevecht ging melden. Zijn zonen dienden het land door hem verkozen te krijgen, was Romney’s ongemakkelijke weerwoord.
‘Het is tragisch en komisch’, zegt Bacevich. ‘Romney heeft vijf volwassen zonen en president Bush twee geëmancipeerde dochters. Waarom zit geen van hen in dienst? Ze roepen dat het een strijd betreft die we ons niet kunnen veroorloven te verliezen, die ons voortbestaan en onze manier van leven moet waarborgen. Tegelijkertijd vragen ze het Amerikaanse publiek daar niets voor op te offeren, laat staan dat de politieke leiders zelf ook maar iets bijdragen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog dienden professionele honkbalspelers, filmsterren en zelfs de zonen van president Roosevelt. Het was een nationale inzet. Een dergelijke inspanning is niet eens noodzakelijk voor een middelgrote oorlog als in Irak. Politici zijn echter opmerkelijk onbereid ook maar iets van de kiezer te vragen. Het geeft aan dat deze politici niet geloven dat een overwinning werkelijk zo belangrijk is als ze iedereen willen doen geloven.’
Moet de dienstplicht terugkomen?
‘Daar is in de politiek en in het land geen draagvlak voor.’
U geloofde dat politici in Washington zouden luisteren zodra het volk zich over de oorlog zou uitspreken. Is dat een illusie gebleken?
‘De winst van de Democraten tijdens de tussentijdse verkiezingen was een duidelijke afwijzing van Bush’ oorlogsstrategie, maar dat heeft geen enkel gevolg gehad. Ik ben teleurgesteld geraakt in de democratie van de Verenigde Staten. In Europa worden regeringen aansprakelijk gehouden en uit de macht gezet als leiders grove fouten maken. Die aansprakelijkheid ontbreekt in ons systeem. De Amerikaanse constitutie biedt weinig meer dan wachten op de volgende verkiezingen. De Democratische Partij blijkt te zwak of te laf om de veranderingen die haar kiezers wensten werkelijk af te dwingen. Het volk spreekt en er gebeurt niets.’
U concludeerde in ‘The Washington Post’ dat u heeft geprobeerd een goed burger te zijn, maar dat u uiteindelijk uw zoon tekortgedaan hebt.
‘Het is allemaal erg persoonlijk en pijnlijk. Door mijn bescheiden pogingen of die van anderen moet deze oorlog uiteindelijk tot een einde gebracht worden.’