Het paleis, dat tussen 1813 en 1815 nog even stadhuis was, maar te duur werd voor de stad om te onderhouden, kwam in 1911 weer in opspraak. Op 14 mei van dat jaar publiceerde De Amsterdammer namelijk het volgende op de voorpagina: ‘In het Gemeenteblad van 8 Mei j.l. is opgenomen een voordracht van Burg. en Wethouders van Amsterdam inzake het mogelijk herstel van het Paleis tot Raadhuis.’

De redenen voor en tegen de ingebruikname van het paleis als raadhuis vallen te lezen in het originele artikel. Twee dingen die verder het vermelden waard zijn, zijn de spotprent die een aantal weken later in De Amsterdammer stond en onderstaand citaat van een scherpe redacteur, die het gebruik van het gebouw als paleis niet echt zag zitten:

‘Laat ons hier sober zijn en maar van één detail reppen: Het heele Paleis, zooals het daar staat, en waarin volgens den wensch der heeren Roëll, Serrurier, Jitta, De Vries en Delprat in lengte van dagen de Staatshoofden en hun gevolg tegelijk met de Koningin mogen logeeren, heeft één, één onooglijke badkamer, een hokje dat daarvoor bestemd is en te bestemmen is. … Denk u de complicaties vrijelijk.’