Met de salarisgegevens van 487 Bundesliga-spelers is deze maand bijvoorbeeld een eeuwenoud werk­geversdilemma opgelost: gaan mensen harder lopen als je ze meer betaalt?

Twee Zwitserse economen* hebben voor alle spelers in de Bundesliga bepaald wat een ‘eerlijk’ salaris zou zijn, op basis van observaties van experts. Dat vergeleken ze met de marktwaardes van de spelers in dat seizoen, die ongeveer gelijk staat aan hun echte salaris. Overgewaardeerde voetballers bleken daadwerkelijk harder hun best te gaan doen. Ze leken in gedachten een soort ‘voor wat hoort wat’-regel toe te passen. Omgekeerd deden voetballers voor iedere procent lagere beloning dan ‘gepast’ significant minder hun best op het veld. Hoewel verre van rationeel – je werkgever biedt zeker niet meer salaris als je minder je best doet – laten voetballers zich dus leiden door eerlijkheidsprincipes.

Datzelfde geldt niet altijd voor de scheidsrechters, aan wier beslissingen een groot deel van het thuisvoordeel toe te schrijven is. Eerder werd de verklaring gezocht in de vertrouwdheid met het stadion, aanmoedigingen van het publiek en zelfs in het hogere testosteron­gehalte van thuisspelers. Maar er bleek een veel belangrijkere factor te zijn die het thuisvoordeel voorspelt: of er een atletiekbaan om het veld heen ligt. Op een veld zonder atletiekbaan geven scheidsrechters, waarschijnlijk onbewust beïnvloed door het publiek dat dichter bij hen staat, significant meer blessuretijd aan de thuispartij. Als de thuispartij achter staat, loopt dat verschil op tot twintig seconden.

Als het spel ondanks die extra tijd op strafschoppen uitdraait, wordt de gedragseconoom echt enthousiast. De keeper moet binnen 0,3 seconden na de trap op de goede plaats in de goal staan. In de praktijk kiezen de keeper en de speler dus tegelijkertijd tussen drie opties: rechts, midden en links, en proberen ze allebei de ander te voorspellen. Als een van beiden vaker naar links springt, zal de ander daarop inspelen. In zijn beroemde opschrijfboekje hield Hans van Breukelen van alle spelers de favoriete hoek en het schietbeen bij. Maar als de speler dat boekje bij de doelpaal ziet liggen, zal hij voor de variatie misschien een andere hoek proberen. Het beste wat beiden kunnen doen is dus randomiseren, want zo gauw er een voorkeurspatroon opduikt, zal de tegenstander daar gebruik van maken. Toch is dat niet wat er gebeurt. Eén voetballer is beroemd geworden omdat hij dat inzag. In de EK-finale van 1976 stiftte Antonín Panenka de bal laconiek, en tergend zacht, door het midden, terwijl de keeper naar de hoek dook. Wat blijkt: keepers kiezen slechts in zes procent van de penalty’s voor het midden. De reden is dat het bij strafschoppen niet alleen om doelpunten draait. Er staat iets nog belangrijkers op het spel voor de spelers: hun reputatie. Een sullige trap door het midden die wordt tegengehouden, levert een voetballer veel meer reputatieverlies op dan een (voorspelbare) rechterhoek die wordt tegengehouden. Omgekeerd is er nog nooit een keeper beroemd geworden door stil in het midden te blijven staan. Deze stilzwijgende afspraak tussen speler en keeper beperkt de strafschopkeuze in de praktijk tot links of rechts. Tot er een tweede Panenka langskomt, met een salaris dat eventueel reputatieverlies van zo’n risicovolle middentrap compenseert.

*Journal of Economic Psychology, mei 2012 http://ftp.iza.org/dp755.pdf