‘De nieuwe wereld’, heet het eerste deel, ‘Een gedenkschrift’: de naamloze in 1950 geboren verteller stelt vast dat hij van zijn ouders hoegenaamd niets weet. De vader, een gesloten, vriendelijke man, doceert journalistiek; de moeder kijkt soaps: ‘Ik verfoeide haar omdat zij en haar verdriet zo’n ideaal complementair stel waren.’ Het is eind jaren zestig, een adolescent kijkt naar zijn ongelukkige ouders. Beiden zijn kort na de oorlog uit Tsjechië gevlucht, maar ze stikken in de nieuwe wereld; ze zijn ook alleen maar met de oude bezig, een val waar ze niet uitkomen en waarin ze elkaar, hoe goedgezind ook, dwarszitten. De moeder maakt er ten slotte zelf een eind aan. En als ook de vader enkele jaren later sterft, gaat de zoon naar hun geboorteland om in Praag de ware geschiedenis te achterhalen. Die blijkt een mengsel van oorlogs- en liefdestoeval waarin geschiedenis mensen gaarkookt.

Als kenschets van de ontheemdheid van ballingen, ook of juist in een beloofd land, deed dit deel van de roman me nogal eens aan de grote autobiografie van Amos Oz denken, te meer daar zowel Oz als Slouka in het nieuwe land geboren is en de ouderlijke Oost-Europese wereld slechts van horen zeggen kent. De moeder ontmoette de vader in 1939 – het werkt soms komisch hoe de verteller het over een man en een vrouw heeft als zijn toekomstige vader en moeder. In 1941 treft de aanstaande moeder een man uit het verzet, voor wie ze de vader laat schieten, die zegt te zullen wachten. De minnaar is betrokken bij de allerminst perfect uitgevoerde aanslag op Heydrich. Een zijdelings, maar niet onbelangrijk thema is de verhouding van verzetsdaad en de gevolgen ervan: doden, gemartelden, gedeporteerden, en het plaatsje Lidici uitgeroeid.

De mededaders van de verder onbekende minnaar werden vermoord en de man ontkwam omdat hij een afspraak met de moeder had – vermoedelijk hebben de anderen gedacht dat hij hen verraden had.

Tot dat punt volgt het verhaal het bekende patroon: een schrijver gaat terug naar het land van herkomst en verzamelt feiten in een poging om de achtergrond van twee intieme vreemden te leren kennen. Maar het ondergrondse verhaal moet de verteller helemaal zelf bedenken.

Het is een listige ingreep van Slouka om zijn vertelling van de liefdesgeschiedenis en de aanslag van juni 1942 op te voeren als ‘een roman’. Wat een vrijheid opeens. In één moeite door laat het boek zien dat het voor een schrijver soms veel gemakkelijker is zich andermans verleden te herinneren dan een verhaal te maken van eigen ervaringen en waarnemingen.