Nederland kampt zo bezien met een geflipte minister-president. Ja, gaf Mark Rutte recentelijk toe op handelsmissie in Texas: de Verenigde Staten tonen mede dankzij hun economische stimulerings­politiek een opmerkelijk herstel. Maar toch zouden de nadelen van zo’n aanpak voor Nederland ‘gigantisch’ zijn, vertelde hij Het Financieele Dagblad. ‘Je moet als overheid laten zien dat je consistent bezig bent het eigen huis op orde te brengen.’ Hoe, dat spreekt voor de liberaal Rutte voor zich: ‘We maken de overheid kleiner. Dat geeft zuurstof.’

Dat Rutte hardnekkig vasthoudt aan een mythe en daarmee voldoet aan Einsteins definitie van gekte toont Mark Blyth al op pagina 4 van zijn boek Austerity aan. Daar schetst de hoogleraar internationale politieke economie aan Brown University de voorlopige resultaten van de bezuinigingspolitiek in Zuid-Europa. De staatsschuld in Griekenland, Portugal en Ierland is na alle bezuinigingen en hervormingen niet afgenomen, maar geëxplodeerd. Om over de massawerkloosheid, armoede, oplopende zelfmoordcijfers en hiv-besmettingen maar te zwijgen.

Het debat over bezuinigen of stimuleren splijt de geesten. De Europese Commissie, Europese Centrale Bank en nationale regeringsleiders volharden in hun politiek van ‘austerity’. Deze economie van soberheid komt, in de woorden van Blyth, neer op ‘een vorm van vrijwillige deflatie waarbij de economie haar concurrentiekracht probeert te herstellen door lagere lonen, prijzen en minder publieke uitgaven’. Tegen die crisisaanpak komt een groeiend leger van internationale economen, vakbonden, sociale bewegingen en zelfs instituties als het imf in het geweer.

Het debat over de vraag wie er gelijk heeft, wordt zo langzamerhand saai. Het failliet van de bezuinigingspolitiek is zichtbaar voor iedereen die het wil zien. Interessanter is waarom beleidsmakers, in weerwil van alle feiten, er dan toch mee doorgaan. Het meest voor de hand liggende antwoord is moralisme. Blyth spreekt over ‘de deugdzame pijn na het immorele feest’. Dat spreekt veel mensen aan na de uitspattingen van de afgelopen twee decennia. Eén probleem: ‘Weinigen van ons waren uitgenodigd op het feest, maar we worden allemaal gevraagd om de rekening te betalen.’

Zulke moralistische sentimenten verklaren nog niet waarom de bezuinigingen en hervormingen zich bovenal op de overheid focussen. Was de financiële wereld niet het probleem? In vijf jaar tijd is het verhaal van de crisis van een nieuw frame voorzien. Was het vijf jaar geleden de schuld van asociale banken, inmiddels zijn spilzieke staten de zondebok. De onuitgesproken vraag die Blyth drijft, is hoe die omwenteling heeft kunnen plaatsvinden. Premier Rutte suggereert dat een ingekrompen overheid ‘zuurstof’ geeft, en voelt niet eens de noodzaak dat uit te leggen. Waar komt dat denken vandaan?

Het is die zoektocht naar de intellectuele en historische wortels van de huidige bezuinigingspolitiek die Blyth’s boek de moeite waard maakt. In de slordige honderd pagina’s die hieraan voorafgaan, worden de oorzaken van de crisis en de reactie van de politiek behandeld. Hoewel helder en bij vlagen humoristisch leest dat toch als een verplicht nummer. De ideeëngeschiedenis die daarop volgt, is pas echt boeiend – ook voor lezers die minder geïnteresseerd zijn in de finesses van de economie.

Achter het huidige bezuinigingsbeleid blijkt geen vastomlijnde ideologie schuil te gaan. Blyth herleidt ‘austerity’ tot de ongemakkelijke verhouding van vroege liberalen als Adam Smith en John Locke tot de staat, door hem samengevat als ‘can’t live with it, can’t live without it, don’t want to pay with it’. Die weerzin is begrijpelijk. Het liberalisme kreeg vorm in het verzet tegen spilzieke, corrupte en incompetente alleenheersers. De staat was iets om uit de weg te gaan en, zodra de omstandigheden het toelieten, te minimaliseren.

Zo bezien was de voorkeur voor ‘austerity’ vanaf het prille begin impliciet aanwezig in het liberalisme. Het leidde tot theorieën waarin de staat alleen maar slecht kan doen, ook in tijden van crisis: laisser faire. Tijdens de depressie van de jaren dertig faalde die aanpak jammerlijk. De Verenigde Staten kampten met massawerkloosheid, in Duitsland kwam na jaren van bezuinigingspolitiek Hitler aan de macht, in Japan nam het leger de macht over en Frankrijk kortte dusdanig op het leger dat het geen partij meer was voor de nazi’s. De ideeën van Keynes, die een actieve, stimulerende overheid voorstond, bleken effectiever. ‘Austerity’ verdween naar de achtergrond – voorlopig.

Inmiddels is het in de jaren dertig dood verklaarde broekriemdenken springlevend. Blyth laat zien hoe het kon overwinteren. Zowel in Duitsland, onder de hoede van de zogenoemde ‘ordoliberalen’, als in de Oostenrijkse school van Hayek en Von Mises werd het idee hoog gehouden dat je moet snijden wanneer het pijn doet. In crisistijd dus. Alleen zo zouden burgers en bedrijven opnieuw vertrouwen krijgen in de toekomst.

Mark Blyth steekt zijn persoonlijke ergernis over zoveel ‘bu*l*hit’ niet onder stoelen of banken. Dankzij de Britse welvaartsstaat, van gratis onderwijs tot de sociale huurwoning waarin hij opgroeide, doceert hij nu aan een Amerikaanse Ivy League-universiteit. Met de huidige politiek van austerity, zo schrijft hij in het voorwoord, ‘zal de volgende “ik” er wellicht niet komen’.

Inderdaad zijn de vooruitzichten voor een nieuwe generatie Blyths somber. Onlangs nog werd een van de weinige studies die voor bezuinigen in crisistijd pleiten, van de hand van Harvard-economen Reinhart en Rogoff, ontmaskerd als broddelwerk. Het lijkt Rutte en zijn medegelovigen niet te deren. ‘Austerity’, zo merkt Blyth dan ook moedeloos op aan het einde van zijn boek, ‘blijft een ideologie die immuun is voor feiten en de meest elementaire empirische weerlegging’. Aan zijn uitstekende bijdrage aan het debat zal het in elk geval niet liggen.


Mark Blyth, Austerity: The History of a Dangerous Idea, Oxford University Press, 288 blz., € 19,99