In 2009 publiceerde de Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink zijn memoires A Fork in the Road. Dat leek een goed moment voor een interview. Brink was opgegroeid in het plattelandsplaatsje Vrede, waar zijn vader als dros, gerechtsdienaar, werkte. Ik had destijds een huisje in Vrede. Het leek me een mooie aanzet om over zijn imposante oeuvre te praten en over zijn positie in het triumviraat van de Zuid-Afrikaanse literatuur: Brink, Coetzee, Gordimer.
Brink weigerde, e-mailde iets over ‘integriteit’. Later begreep ik dat hij ontstemd was over een stuk dat ik had geschreven over een van zijn jonge vrouwelijke protegees, die na de publicatie was geschrokken van alles wat ze (ook over Brink) aan de taperecorder had toevertrouwd, en Brink vervolgens had bezworen dat het allemaal uit zijn context was gerukt. Ze was een typische brinkiaanse vrouw: slim en aantrekkelijk, nimfachtig, en danig onder de indruk van de gelouterde veelschrijver die zich graag als eurofiele omgevallen boekenkast presenteerde.
Brink en de vrouwen. Ze waren zijn inspiratie, maar zorgden ook voor tenenkrommend proza. Hij trouwde vijf keer en liet vier kinderen na. Zijn laatste vrouw was de in Polen geboren schrijfster Karina Szczurek, die hij in 2004 ontmoette tijdens een lezing in Oostenrijk. Zij was getrouwd en ruim veertig jaar jonger. Maar in de liefde is alles mogelijk, en de eerste vonk sprong over in Schloss Leopoldskron, bij Salzburg, locatie voor The Sound of Music. Hun werkelijke verhouding begon pas toen ze elkaar voor de tweede keer tegenkwamen, in Parijs. ‘Paris just worked its magic’, zei Brink.
Het moest wel gebeuren in Parijs, de stad die Brink als mens en schrijver had gevormd in de jaren zestig. Als student had hij Balzac, Zola en Hugo gelezen. Maar in Parijs, destijds de ultieme plek voor buitenlandse schrijvers, kwam alles tot leven voor die jonge man die tienduizend kilometer zuidelijker was opgegroeid in een land waar apartheid culturele, politieke en seksuele kaalslag had gepleegd. In de Jardin du Luxembourg verdiepte hij zich in het werk van Camus. ‘Hij gaf mij de blauwdruk voor de rest van mijn leven’, schrijft hij in zijn memoires. ‘Het doorzettingsvermogen van Sisyphus; de opstand – zonder einde; de strijd tegen onrechtvaardigheid.’
Maar het was in datzelfde Parijs dat zijn relatie met de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker in 1964 op een onafwendbaar einde afstevende. De gevoelige, grillige, soms hysterische Jonker was zijn grote eerste liefde, zijn muze. Zij veranderde zijn leven en zijn schrijven. Veel van Brinks vrouwelijke romanpersonages vanaf De ambassadeur uit 1963 werden door Jonker beïnvloed. En niet alleen dat, de affaire zou zijn ideeën over liefde en relaties bepalen. De chaotische, intense, onstuimige, hartstochtelijke en uiteindelijk tragische tijd met Jonker (ze pleegde in 1965 zelfmoord, een jaar nadat zij en Brink uit elkaar waren gegaan) maakte Brink angstig voor bedrog (Jonker slingerde heen en weer tussen Brink en schrijver Jack Cope), sceptisch ten aanzien van de duurzaamheid van de liefde en wantrouwend over binding. Ook gaf het hem schuldgevoelens over de vrouw, het kind en het eerzame maar burgerlijke bestaan, die hij opgaf voor de jonge dichteres die hem ‘koorts in het bloed’ gaf.
Brinks roman Orgie (1965) is een weerslag van de affaire met Jonker. Het is, net als De ambassadeur, geïnspireerd door het existentialisme van Sartre en Camus, maar ook door de ontregelende schilderkunst van Picasso, wiens kubistische werk Brink had doen sidderen. Het zette hem aan tot zijn vormexperimenten die begonnen in Orgie, met onder meer verticale tekst, enkele zinnen uitgesmeerd over hele pagina’s en geheel zwarte bladzijden.
Allengs werd zijn werk politieker. Als Afrikaner die apartheid aan de kaak stelde was hij niet geliefd bij de autoriteiten, die de censors aan het werk zetten. Kennis van die aand uit 1973, waarin Brink onder meer verhaalt over een destijds bij wet verboden raciaal gemengde relatie, werd verboden. Maar rebelse jonge Afrikaners vonden de Engelse vertaling Looking on Darkness en verslonden Brink, deels om de politiek maar ook om de seks, zeker in een land waar zelfs een onschuldige film als The Graduate met de schaar werd bewerkt. Toen journalist Charles Leonard hem twee jaar terug vroeg waarom Brink zo belangrijk was voor de mensen van zijn generatie (rond de vijftig) antwoordde hij glimlachend: ‘Je moet realistisch zijn en erkennen dat seks daar wat mee te maken had, zeker voor de jongere generatie.’
Ook in het dagelijkse bestaan leefde Brink zijn fantasieën uit. Hij verslond vrouwen, had affaires met jonge studentes, en trouwde zelfs met een van hen. Tot hij in 2004 zijn nieuwe muze vond in Karina Szczurek, niet alleen aantrekkelijk (slank, lang haar), maar ook in intellectueel opzicht een uitstekende sparringpartner. De relatie wakkerde Brinks passie weer aan. Erotiek speelt een hoofdrol in Voor ek vergeet (2004) over een verliefde 78-jarige schrijver, vol vrouwen die met wijnsoorten worden vergeleken. En in de novelle Spiegel uit 2008 ontpopt hij zich als een Zuid-Afrikaanse versie van Theo Kars, met zinnen als ‘mijn gezicht in de donkerrode vacht van haar zachte schaamharen’ en ‘de gladde diepten van haar anus’.
Uiteindelijk komen Brink en ik elkaar toch nog tegen, in 2014, tijdens een eindejaarsfeestje in Kaapstad. Met Karina aan zijn zijde zit hij in een stoel. Hij oogt dodelijk vermoeid. Ik stel mezelf voor. Hij knikt, weet wie ik ben. Ik zeg dat ik blij ben hem toch eindelijk de hand te schudden en hoop dat we de misverstanden kunnen laten voor wat ze zijn. En wellicht, opper ik, kan ik hem alsnog interviewen. Hij mompelt iets, vriendelijk, maar onverstaanbaar. Twee maanden later is hij dood, overleden in een klm-vliegtuig op weg van zijn geliefde Europa naar zijn geliefde Kaapstad.
Beeld: 1976, Parijs (Sophie Bassouls / Sygma / Corbis / HH)