Gerard Reve is duidelijk in zijn nadagen. Er komt waarschijnlijk geen grote roman meer van hem uit, hij heeft verschillende hartoperaties achter de rug, het geheugen ondervindt de gevolgen van vele hectoliters alcohol en De Dood hoeft niet meer te worden gevreesd. Hoewel de aders en de bloedvaten er van vernauwd raken, blijft de oude meester doorroken. «Roken is voor de zich vaak vervelende Reve een vorm van tijdverdrijf geworden», schrijft Ad Fransen in zijn grappige boekje De nadagen van Gerard Reve.
Ik herinner me dat ik ooit aan Reve vroeg het was een domme vraag, ik geef het toe of dat roken na die hartoperaties van hem eigenlijk kwaad kon.
Reve: «Maar je weet toch dat ik een nieuw hart heb gekregen van een Libanees varken? Ja, speciale dokters hebben toestemming gevraagd aan die moeder van dat varken of die het hart mochten gebruiken ter vervanging van mijn hart. Dat vond die varkensmoeder, die goed katholiek was, natuurlijk goed. Ze heeft zelf haar jong uitgezocht met het sterkste hart. Dat jong speelde altijd op bergachtig terrein, dus die had een sterk hart. Dus ik kan weer gewoon roken en drinken zonder dat ik er iets van merk.»
Nadat Reve zoiets heeft verteld, maakt hij met zijn mond een merkwaardige grimas iets tussen pijn en lachen in.
Hoewel hij zich verveelt dat komt in het boekje van Fransen goed tot uiting reist hij als het ware van de ene naar de andere uitspraak, anekdote. Zijn wereld heeft zich beperkt tot het tamelijk ruime huis in Machelen, waar Reve toch hoofdzakelijk in zijn stoel zit. Op weg naar huis, heette eens een tentoonstelling over het werk van Reve. En nu zit hij dan ook werkelijk in dat huis, en komt er niet uit.
Wat denkt hij dan?
Fransen geeft daar mooie voorbeelden van, vooral als hij de ochtend- en avondrituelen beschrijft. Zo levert Reve commentaar op het Journaal dat hij elke dag ziet, want lezen en schrijven gaat niet meer, en dus biedt de televisie uitkomst. Als hij bankman Wim Duisenberg op het scherm waarneemt, zegt Reve: «Zeker de grootste cultuurdrager sinds Erasmus! Die man vindt dat en dit, maar uiteindelijk vindt hij niks. Ik zou tweehonderd gulden willen geven aan iemand die zijn kop eraf wil zagen of zijn ogen uit wil steken. Eigenlijk had hij al twintig jaar dood moeten zijn. Als je vroeger op tv kwam, dan telde je mee. Nu niet meer. Nu gaat het maar dag en nacht door. Kleurentelevisie is eigenlijk ook helemaal niet nodig. Maar het gewone volk wil alles gekleurd zien.»
Ik kan er niets aan doen, maar ik moet erom lachen, al is het een ingekookte versie van Reve. De structuur herken je, de woorden ook, maar ze worden op nieuwe situaties geplakt. Bijna alle uitspraken die Fransen uit de mond van Reve optekent, kennen de Reve-liefhebbers.
«Over drie jaar is die man helemaal kaal. Kaal zijn is niet erg, alleen, je hebt geen haar meer.»
Ik kende hem van Reve over doofheid.
«Over drie jaar ben ik helemaal doof. Doof zijn is niet erg, alleen, je hoort niets meer.»
De nadagen van een groot auteur, misschien wel de beste auteur van Nederland. Het zijn de nadagen van een schrijver die in een eigen wereld zit; het huis in Machelen (België) als voorlaatste woning.
Ad Fransen beschrijft hoe Reve je begroet. Soms met een danspasje en een limerick. «Ken je deze: Een juffrouw die stond aan de reling. Ze had een kutwerk vol speling. Ze nam een eind touw, maar toen was ze te nauw. Toen vingerde ze wat uit verveling.» Het is een oude ik geloof niet van Reve, maar van Emiel van Moerkerken (over wie Reve trouwens ook een limerick heeft).
Of Fransen het zo heeft bedoeld, weet ik niet, maar eigenlijk is dit boek een ode aan Joop Schafthuizen, de liefdesvriend van Reve.
Over Joop wordt verschillend gedacht. Hij is direct, onvoorspelbaar, wisselvallig, zeer humoristisch, recht door zee en hij heeft iets depressiefs. Ik ken geen beter gastheer dan hij als hij er zin in heeft. Hij is wijs, streetwise, artistiek en voor Reve zeker een goede man al wordt daar weleens aan getwijfeld. Hij kan binnen dertig seconden ruzie met je hebben, maar hij kan ook de sfeer gezellig maken. Inderdaad, hij houdt van «kabouters» nou en? Hij heeft eens een jonge jongen zn broekje uit laten trekken en diens «pielemuisje» bekeken. Er is verder niets gebeurd en dat wil Joop ook niet. Joop wil zon jongen aankleden, verwennen, mee in bad nemen, die jongen naakt zien, kijken, verliefd worden en dat is het. Meer een verboden, geheimzinnig soort nieuwsgierigheid bevredigen dan iets anders. Joop wil een broertje. Maar zijn leven lang werd hij voor die wens aangekeken alsof hij een kindermoordenaar was, terwijl het tegendeel het geval is. En dat heeft hem gevormd en ook misvormd. Daarom is hij soms hard, maar evengoed lief.
In het boekje staat een dialoog die wat dat betreft treffend is. Ad Fransen praat met Gerard over diens favoriete onderwerp: de bijbel. Joop is wat huishoudelijk werk aan het doen. Hij komt de kamer binnen en vangt net het woord «testament» op.
Fransen: «Hij onsteekt meteen in woede. Gatverdamme, zegt hij recht in mijn gezicht, als je hier op bezoek bent om over Gerards testament te praten dan heb ik nog liever dat je maar gaat of helemaal vertrekt.»
Het toont Joops beschermende invloed.
Ad moet worden gered door Reve die «giftig» tegen Joop zegt: «We hadden het over Gods woord mafkees. Testament betekent getuigenis. Maar dat kun jij toch niet onthouden. Jij kan niets onthouden.»
De reactie van Joop is dan veelzeggend: «Nee, want daarom heb ik zeker zoveel bereikt, hè. Ik dank God op mijn blote knieën dat ik niets kan onthouden. Als ik dat er nog bij zou hebben, zou ik helemaal uit elkaar spatten van ellende.»
Welbewust vergeten, anders valt er niet te leven het typeert Joop.
Ad Fransen heeft Reve mooi in zijn nadagen beschreven, maar het is toch een te klein boekje geworden. Ik had graag gezien dat hij zijn interview met Hanny Michaelis en Reve erbij had gevoegd. Met Hanny Michaelis was Reve vroeger getrouwd en Fransen heeft beiden in HP/De Tijd geïnterviewd. Hanny tegenover Joop dat had ik graag gezien. Een beschouwing van Fransen of iemand anders had ook wel gepast. Nu is het een aardig anekdotenboekje geworden. Geen maaltijd, geen toetje, maar een bonbon.