Ik kon het me nooit goed voorstellen: de briljante internationale socialiste en antifasciste Angelica Balabanoff als maîtresse van Benito Mussolini. Maar nu ik de biografie The Strange Comrade Balabanoff van Maria Lafont uit heb, moet ik de al ruim honderd jaar rondzingende geruchten wel geloven.
Voor haar boek baseerde de biografe zich in eerste instantie op Balabanoffs in 1938 in de Verenigde Staten uitgegeven memoires My Life as a Rebel. Daarin noemt ze Mussolini veelvuldig, maar niet als ex-minnaar. De informatie over Balabanoffs liefdesleven haalde Lafont uit geschriften van tijdgenoten, gesprekken met nabestaanden, politiedossiers en andere over de hele wereld verspreide archieven. Ze kwam er niet alleen achter dat Balabanoff zich bijna tien jaar jonger voordeed dan ze was (haar geboortejaar is 1869 in plaats van 1878) maar ook dat haar betrekkingen met internationale beroemdheden, onder wie Lenin, niet zelden intiemer waren dan ze deed voorkomen.
De biograaf reconstrueert Balabanoffs affaire met Mussolini als een #MeToo-zaak avant la lettre. Maar niet met de beruchte vrouwengek Mussolini als dader, hij was de prooi. De veertien jaar oudere volgens tijdgenoten onaantrekkelijke maar invloedrijke Angelica zou haar seksuele relatie met de van haar afhankelijke Benito hebben afgedwongen.
Ze leerden elkaar in 1903 kennen in Zwitserland, waar Balabanoff namens de Italiaanse socialistische partij (PSI) opkwam voor uitgebuite Italiaanse immigranten. Mussolini was als twintigjarige dienstweigeraar uitgeweken naar Zwitserland en ontmoette haar op een socialistische meeting in Lausanne. Balabanoff, afkomstig uit een rijke Russisch-joodse familie die haar wilde opsluiten in een huwelijk, was op haar 28ste naar het Westen gevlucht om te studeren aan universiteiten in Brussel, Leipzig en Rome. Omdat ze behalve Russisch vloeiend Italiaans, Frans, Duits en Engels sprak, was ze met haar oratorische talent een geliefd spreker op zowel lokale als internationale bijeenkomsten. Mussolini liet zich door haar wegwijs maken in theorie en praktijk van het socialisme. Ze gaf hem politieke scholing, leerde hem Duits en hielp hem aan posities in de PSI, zoals het hoofdredacteurschap van de partijkrant Avanti. Die functie wilde hij alleen vervullen met haar aan zijn zijde.
Evenals Rosa Luxemburg, Alexandra Kollontaj en Emma Goldman, met wie ze tijdens haar revolutionaire loopbaan bevriend raakte, propageerde Balabanoff de vrije liefde. Toch heeft ze nooit iets losgelaten over haar verhouding met Mussolini. Dat ze er in haar memoires, geschreven toen hij als fascistische dictator aan de macht was, over zweeg is begrijpelijk. Maar waarom ze dat deed toen de schoft nog socialist was, is minder goed te plaatsen. Balabanoffs biograaf suggereert dat niet zij maar hij hun relatie wilde stilhouden, omdat hij zich ervoor geneerde. ‘Hij was de marionet van de vurige Angelica en spreekbuis van alles wat ze zei en dacht. Geruime tijd fungeerde zij als Mussolini’s brein’, schreef de Mexicaanse schilder Diego Rivera over ‘Balabanoffs lover’. Volgens andere tijdgenoten ontkende Mussolini op de redactie van Avanti luidkeels dat hij ooit seks had gehad met Balabanoff. Zelfs op een onbewoond eiland zou hij liever met een apin de liefde hebben bedreven dan met haar, bazuinde hij rond. Maar aan zijn zus Edvige schreef hij over Angelica: ‘Ze weet en begrijpt heel veel; ze heeft alle marxistische teksten gelezen. Haar lichaam is sappig genoeg, maar haar hoofd zit vol dorre ideeën.’
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog scheidden hun wegen. Mussolini werd uit de PSI gegooid wegens zijn nationalistische propaganda, Balabanoff sloot zich aan bij de internationale revolutionaire beweging van Lenin, die ze in 1917 vanuit Zwitserland nareisde naar Rusland. Ze werd secretaris van de Komintern, naar eigen zeggen omdat Lenin haar daar in het belang van de wereldrevolutie toe verplichtte.
Omdat ze niet medeverantwoordelijk wilde zijn voor de bolsjewistische machtsuitoefening keerde ze in 1922 terug naar Zwitserland. Na diverse tot Mussolini te herleiden doodsbedreigingen week ze uit naar de VS, waar ze in lezingen en publicaties zowel het communisme als het fascisme bestreed. Haar vroegere affaire met Il Duce bleef ze ontkennen. Op vragen daarover zei ze: ‘Ik hielp hem omdat het belang van de Partij dat vroeg.’ Net zoals ze haar – achteraf in eigen ogen compromitterende – steun aan Lenin gaf in het belang van de wereldrevolutie.
Waar de biograaf van Balabanoff geen antwoord op geeft, is de vraag waarom deze hoogbegaafde feministe en socialiste vermeende partijbelangen boven alles stelde. Alsof ze, behalve het najagen van haar idealen, geen persoonlijk belang kende. Sinds de vlucht uit haar ouderlijk huis in 1897 tot aan haar dood in 1965 leefde ze als de allerarmsten, wars van privileges. Wat ze ontving, gaf ze weg. De Moeder Teresa van de revolutie. Maar dan wel, afgaande op The Strange Comrade Balabanoff, een heilige die er niet voor terugschrok haar invloed te gebruiken om haar seksuele honger te stillen.