
De Poolse schrijver Ryszard Kapuscinski vatte ooit de strekking van zijn werk samen: ‘Wat me het meest bezighoudt is de mentale en politieke dekolonisering van de wereld.’ Dat schreef hij begin jaren negentig in een boek over Rusland. Kapuscinski zou vooral naam maken als schrijver in Afrika – denk aan zijn meesterlijke boek over Haile Selassie – en vertelde dat hij geen enkele moeite had om het kolonialisme in dat werelddeel te begrijpen. Hij had immers zijn leven doorgebracht in een andere koloniale omgeving: in de schaduw van de Sovjet-Unie.
Dat onmetelijke rijk werd door hem gekenschetst als ‘het laatste koloniale imperium’. Kapuscinski leefde in een land, Polen, dat eeuwenlang door zijn buren werd overheerst, sterker nog: bij herhaling van de kaart werd geveegd. Wij associëren gekoloniseerd zijn begrijpelijkerwijs met de niet-westerse wereld, maar in het hart van Europa bestaat ook een ervaring van kolonisering, met de raciaal gemotiveerde ideeën over minderwaardigheid die daarbij horen.
In 1980 werd ik correspondent in Warschau, onder meer voor De Groene Amsterdammer. Dat heeft mijn blik op de wereld voorgoed veranderd. Daar in het Oosten heb ik veel geleerd over de lange werking van historische trauma’s. Er zijn geen landen op ons continent die zoveel hebben geleden als Polen en Oekraïne: de gruwelijke geschiedenis van totalitarisme in de twintigste eeuw heeft nergens zulke ravages aangericht als uitgerekend in deze landen. Alleen al de door Stalin uitgelokte hongersnood in de jaren dertig, als gevolg van de gedwongen collectivisering van de landbouw, kostte in Oekraïne naar schatting meer dan drie miljoen mensen het leven. De systematische vernietiging en deportatie van de elites van Polen – denk bijvoorbeeld aan de massamoord in Katyn – laat zien hoezeer Rusland er op uit was de onafhankelijkheid van dat land te breken.
Ik ontmoette Kapuscinski, bezocht hem in Warschau en interviewde hem later voor de vpro-televisie. Hij vertelde me over zijn jeugd in Pinsk, toen het oosten van Polen, nu gelegen in Wit-Rusland, waar de oorlog begon met het binnenvallen van de Sovjet-Unie. Alleen dat al: voor ons is de Tweede Wereldoorlog synoniem met Hitler, voor anderen is het verhaal niet hetzelfde: het Molotov-Ribbentrop-pact van 1939 betekende de opdeling van Polen.
Kapuscinski’s kernachtige conclusie na een leven in het Oosten: ‘Angst heeft grote ogen.’ Iets van die scherpte kunnen wij wel gebruiken, maar begrijpen wij Europa, wij die gelegen zijn aan de veilige kant? Nederland is een van de weinige landen in de wereld met onomstreden grenzen, terwijl Polen letterlijk is verschoven op de kaart, weggevaagd door Hitler en Stalin. Hoe ziet de wereld eruit als we ons proberen te verplaatsen in de samenlevingen die aan de kwetsbare randen van het continent liggen?
Een voorbeeld. Realiseren we ons dat Polen tussen drie landen ligt die niet meer bestaan: de ddr, Tsjechoslowakije en de Sovjet-Unie? Of begrijpen we de Poolse minister die vlak na de Duitse eenwording tegen mij zei: we zijn blij met die eenwording, want nu grenzen we, net als Tsjechoslowakije, direct aan het Westen? Die opmerking opent een heel andere horizon.
Een Britse historicus betitelde in de jaren zeventig Midden- en Oost-Europa als het ‘zieke hart van Europa’. Het is de regio waar twee wereldoorlogen zijn ontstaan. De eerste president van Tsjechoslowakije, Tomas Garrigue Masaryk, zei het al in 1918: ‘Deze zone was en is de werkelijke politieke gevarenzone voor de vrede in Europa.’ Alleen al daarom moeten we het perspectief kantelen en proberen vanuit het Oosten naar het Westen te kijken.
Dan ontdekken we een hele generatie interessante Midden-Europese historici. Zoals de Poolse historicus Oscar Halecki, die schreef dat West-Europa zonder verwijzing naar Oost-Europa letterlijk niets betekent, het is een relatief begrip. Hij schreef in de jaren vijftig, en je voelt de lading, over de eigendunk van het Westen: ‘Het is waar dat de westerse machten in bepaalde periodes een belangrijke rol hebben gespeeld, maar hun vereenzelviging met Europa als geheel is even misleidend als de vereenzelviging van de geschiedenis van Europa met de geschiedenis van de wereld.’
De zwakte van de Midden- en Oost-Europese staten heeft een lange voorgeschiedenis. Door een lange periode van vreemde overheersing kreeg de democratie weinig kans om zich te ontwikkelen en waren de instituties zwak. Die erfenis werkt tot op de dag van vandaag door. Schematiserend kan men zeggen dat de burgerlijk-liberale traditie sterker in het Westen van Europa is vertegenwoordigd en dat in Midden- en Oost-Europa de etnisch-romantische traditie wortel heeft geschoten.
De onderbroken staatsvorming die zo typerend is voor deze regio begint wat betreft Hongarije in 1526. Voor Bohemen begint de ondergang in 1620 en Polen ten slotte beleeft in 1772 het begin van een reeks delingen die het land in 1795 van de landkaart doet verdwijnen. De Hongaarse historicus István Bibó concludeert: ‘Deze omstandigheden verklaren de onevenwichtige politieke psychologie van Midden-Oost-Europa: de existentiële angst om het collectieve bestaan.’
Die is in het Westen nauwelijks na te voelen, daar is immers een veel meer continue geschiedenis van staatsvorming. Nog eens Bibó: ‘Democratie en nationalisme hebben vergelijkbare, met elkaar samenhangende wortels. Wordt deze samenhang verbroken, dan kan dat zware ontsporingen tot gevolg hebben. Dat is in Midden-Oost-Europa gebeurd. Daar hebben de totstandkoming van een nationaal collectief en de bevrijding van de mensen geen samenhang gekregen.’
Deze zwakke traditie van zelfbeschikking heeft in Midden- en Oost-Europa een kenmerkende gelatenheid opgeroepen. Het gevoel geen greep op het eigen lot te hebben leek een tweede natuur te zijn geworden. De term ‘Tussen-Europa’ (een vertaling van het Duitse Zwischen-Europa) vat de ervaring van de landen tussen Rusland en Duitsland heel goed samen. Wat dat betreft vormde het naoorlogse communisme de voortzetting van een geschiedenis waarin de grotere buurlanden de vrijheid vertrapten.
De Poolse schrijver Kazimierz Brandys gebruikte begin jaren tachtig een prachtig beeld: ‘Op een goede dag in de winter ontdekken we dat het heeft gesneeuwd. We vragen ons af: is dit onze sneeuw? Zijn we op enigerlei manier verplicht de rommel op te ruimen? Want het is nooit helemaal uitgesloten dat de sneeuw van hen is; door de Russen aan ons opgelegd in het kader van de vriendschap. Moeten ze hem dan niet zelf wegvegen?’ Zo’n beroep op overmacht heeft een grote aantrekkingskracht: de schuldvraag blijft op deze manier overzichtelijk.
Zo gezien was de omwenteling van 1989 een mirakel, en vooral de overwegend geweldloze en democratische uitkomst ervan. Het voorbeeld van de presidenten van Servië en Kroatië, Slobodan Milosevic en Franjo Tudjman, illustreert dat het ook anders had kunnen lopen. De meer dan gemiddelde zelfbeheersing die in de meeste landen van Tussen-Europa aan de dag is gelegd, had te maken met het wenkende perspectief van de Europese Unie. Zoals de ruimere context van integratie de spanningen tussen Frankrijk en Duitsland hanteerbaar maakte, zo kreeg Midden-Europa een kans op verzoening.
De fluwelen revolutie van 1989 is vaak gezien als de ‘terugkeer naar Europa’, die een einde zou maken aan jaren van isolement. Jarenlang was Oost-Europa het grootste openluchtmuseum van de wereld. Daar kon men nauwkeurig de geuren en kleuren van de jaren veertig en vijftig bestuderen. De stinkende auto’s, de afgedragen confectiepakken, de formica tafeltjes en de Tomado-rekjes – aan alles kon worden afgelezen dat de Marshallhulp aan dit deel van de wereld voorbij was gegaan.
Het einde van de jaren tachtig was een hoopvolle tijd. Ik herinner me nog een reis naar Moskou in 1987, de beginjaren van perestrojka en glasnost, de jaren dat Michail Gorbatsjov de wereld veranderende. Ik werkte bij de Wiardi Beckman Stichting en werd naar een conferentie gestuurd ter herdenking van zeventig jaar revolutie. In het Kremlin mocht ik spreken en ik merkte op dat de vrijlating van de beroemde dissident Andrej Sacharov een gunstig teken was. De voorzitter, een wel zeer bejaard lid van het Politbureau, schrok wakker uit een lichte sluimer bij het horen van die naam en zei geërgerd: ‘Maar waarom begint u over Sacharov, die hebben we toch vrijgelaten?’, waarop de hele zaal in lachen uitbarstte.
De vraag na 1989 was of Midden-Europa een buffer zou worden tegen Rusland. Was de uitbreiding van vooral de Navo niet een onnodige vernedering van het land? Henry Kissinger stelde daar in de jaren negentig tegenover dat het een illusie is om te verwachten dat hervormingen in Rusland de herinnering zullen verdrijven aan het imperialisme van de Sovjet-Unie. Een oude wijsheid wordt genegeerd: ‘Op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie is niet iedere anticommunist een democraat en niet iedere democraat is een tegenstander van het Russische imperialisme.’
Het is vaker gezegd: de Russische inval in Oekraïne is een keerpunt, net zoals de val van de Muur een keerpunt vormde of de aanval op de Twin Towers. Het is te vroeg om de historische doorwerking van deze oorlog werkelijk te kunnen zien. Dat maakt duidelijk hoe moeilijk het ambacht van de politiek is: onder hoge tijdsdruk vergaande beslissingen nemen met zeer ontoereikende informatie. De onbedoelde gevolgen kunnen groot zijn, niemand die het precies kan zeggen.
Er staan twee beelden in deze oorlog tegenover elkaar: het ene stelt de krenking van Rusland voorop, het andere juist de pacificatie van Rusland. Laten we beide perspectieven nader bezien. Er is zeker reden om kritisch terug te kijken op suggesties over uitbreiding van de Navo tot aan de grens met Rusland. Jaap de Hoop Scheffer, voormalig secretaris-generaal van de Navo, merkte terugblikkend op dat het principiële voornemen van de Navo in 2008 om het bondgenootschap uit te breiden met Oekraïne en Georgië geen goed idee was.
Zo gezien maken we Versailles 2.0 mee: een herhaling van de vernedering van Duitsland bij het vredesverdrag na de Eerste Wereldoorlog waardoor het revanchisme een kans kreeg en uiteindelijk Hitler de macht kon grijpen. Her en der wordt die parallel getrokken: de uitbreiding van de Europese Unie en de Navo zou Rusland in de hoek hebben gedrukt en mede tot de oorlog in Oekraïne hebben geleid. Dat is ook wat Poetin telkens benadrukt.
Wat ontbrak in de jaren negentig waren ideeën over een Europese veiligheidsordening met daarin een plaats voor Rusland. Dat is nu wel heel moeilijk geworden, de vraag is of we een kans hebben gemist. In een gemeenschappelijke verklaring van Boris Jeltsin en Lech Walesa, de toenmalige presidenten van Rusland en Polen, leek Rusland in 1993 de keuze van Polen om toe te willen treden tot de Navo te respecteren. Maar niet veel later volgde de brief van Jeltsin aan Bill Clinton c.s., waarin hij daarop terugkwam. Die brief is interessant, al was het maar vanwege de ironische formuleringen. Jeltsin schrijft: ‘We hebben begrip voor de niet erg nostalgische manier waarop Oost-Europeanen terugkijken op de “samenwerking” in het Warschaupact.’ Maar, zo vervolgde hij op 9 oktober 1993: ‘We voelen ongemak bij het gegeven dat er steeds meer nadruk komt te liggen op het scenario waarbij het bondgenootschap in kwantitatieve zin wordt uitgebreid. Onze keuze zou een werkelijk pan-Europees veiligheidsstelsel zijn.’
En dan zien we de andere lezing van de oorlog: wat we meemaken is een herhaling van het verraad van Neville Chamberlain in 1938, wat we meemaken is München 2.0. Tijdens onderhandelingen met Hitler werd Tsjechoslowakije in de steek gelaten. De westerse machten vonden het verlangen van Hitler naar de incorporatie van de Sudeten-Duitsers wel begrijpelijk. Bijna een kwart van de Tsjechoslowaakse bevolking was Duits.
De valse vrede van München berustte op een onderschatting van Hitler: na de Sudeten-Duitsers kwam de inlijving van een groter deel van Tsjechoslowakije en de opdeling van Polen. Ook deze analogie raakt iets wezenlijks: want is met de annexatie van de Krim en delen van de Donbas in 2014 niet hetzelfde gebeurd als destijds met de Sudeten-Duitsers? Is er überhaupt een diplomatiek vergelijk met Vladimir Poetin mogelijk?
Momenteel ligt het grotere risico in München 2.0 en niet in Versailles 2.0. De ontkenning door Poetin van een zelfstandig Oekraïne doet in alles denken aan de lange geschiedenis van kolonisering in het Oosten van Europa. Er is geen pacificatie mogelijk die – al was het maar een gedeeltelijke – erkenning van zijn machtsaanspraak met zich meebrengt. De halve erkenning van de annexatie van de Krim is een grote vergissing geweest.
Tegelijk moet ons zorgen baren dat aan westerse kant wel vier verschillende uitspraken worden gedaan over wat we in Oekraïne nastreven. De Duitsers zeggen: ‘Oekraïne mag deze oorlog niet verliezen.’ De Fransen zeggen: ‘Oekraïne moet deze oorlog winnen.’ De Britten zeggen dat ‘de Russen uit de gehele Oekraïne moeten worden verdreven’ en de Amerikanen zeggen dat ‘Rusland zo moet worden verzwakt dat het nooit meer een buurland kan aanvallen’. Anders gezegd: hoe verder men van het conflictgebied af ligt, hoe hoger de inzet wordt geformuleerd.
Waar iedereen het over eens lijkt, is dat de Europese Unie meer verantwoordelijkheid moet dragen voor de eigen veiligheid. We horen dat het tijd is om afscheid te nemen van een ‘geopolitieke vakantie’. Daar valt weinig op af te dingen, maar er zijn wel grenzen aan dat idee. Het is toch duidelijk waarom de EU-lidstaten Zweden en Finland onderdeel willen worden van de Navo? Zeker na de Brexit is Europese veiligheid zonder betrokkenheid van de militaire machten Amerika en Groot-Brittannië moeilijk denkbaar – alle vlotte zinnen over ‘strategische autonomie’ van de Unie ten spijt.
Dat wil niet zeggen dat we geen stappen vooruit kunnen zetten om een veiligheidsgemeenschap te worden, om te beginnen door te begrijpen dat we na de opheffing van de binnengrenzen een gemeenschappelijke buitengrens hebben. En laten we eens beginnen om de politieke kant van de economische afhankelijkheden ten opzichte van China beter te doorgronden. Daar ligt al een heel terrein van veiligheidspolitiek voordat we grote vergezichten omarmen als een Europese legermacht.
We maken nu een geopolitieke wending mee met grote gevolgen. De rauwere kanten van de wereld werden in die jaren na de val van de Muur niet echt meer begrepen. We droomden weg met beelden van een global village voortgedreven door communicatie en handel. Velen dachten dat grenzen steeds meer een anachronisme werden, maar er kwamen door het uiteenvallen van vooral de Sovjet-Unie en Tsjechoslowakije na 1989 juist 25.000 kilometer grenzen bij in en om Europa.
Na 1989 maakten twee ideeën school die nauw met elkaar verbonden waren: het einde van de geschiedenis en het einde van de geografie. Dat laatste idee heeft minder aandacht gekregen, maar berustte evenzeer op een misvatting. Niet alleen laat alle onderzoek zien dat de globalisering op tal van terreinen veel minder ver is doorgedrongen dan we denken, het verleden leert ook dat intensieve globalisering gevolgd kan worden door deglobalisering.
We dachten de richting van de geschiedenis te kennen, maar economische afhankelijkheid berust op internationale stabiliteit. Het is niet andersom: handel en communicatie brengen geen vrede voort. Dat was een liberale illusie, waarin we de echo horen van de gedachte dat de markt als vanzelf sociale harmonie schept. Omdat er in de internationale politiek geen instantie bestaat die harmonie kan garanderen is de verleiding groot om een soort natuurlijke harmonie te veronderstellen.
Deze oorlog schept duidelijkheid: we zien allerlei bedrijven grote verliezen nemen – Shell, Heineken en andere – en vertrekken uit Rusland. Maar nog belangrijker: we willen minder afhankelijk worden. Ons energiebeleid is een vorm van deglobalisering: zelfs Duitsland kiest voor een snelle afbouw van de afhankelijkheid van Russische steenkolen en Russisch gas en olie.
We zien hoe de internationale afhankelijkheden botsen op een nieuwe scheidslijn tussen democratie en autocratie. Wat er nu met Rusland gebeurt, kan tussen nu en tien jaar met China gebeuren, denk aan Taiwan. Er is meer geopolitiek bewustzijn nodig: voorbij zijn de dagen dat Vlaanderen een deel van zijn energiedistributie aan een Chinees bedrijf wilde verkopen, voorbij de dagen dat een containerhaven in Piraeus achteloos werd geleased aan China.
Dat is allemaal waar, maar er bestaat natuurlijk wel een spanning tussen moraal en macht: de waardengemeenschap en de veiligheidsgemeenschap liggen niet zomaar in elkaars verlengde. Is het zwakstroomcircuit van de Europese Unie opgewassen tegen de schokken van de wereldpolitiek? Of was het juist de kracht van Europa dat het geen antwoord had op de bekende vraag van Kissinger? Die zei ooit: ‘Ze zeggen dat ik met Europa moet overleggen. Dat wil ik best: geef me een telefoonnummer.’
Die spanning van moraal en macht zien ze vooral in Duitsland goed. Jaren geleden was ik met enkele genodigden op bezoek in het Bundeskanzleramt. We kregen een rondleiding: het was niet gemakkelijk geweest om een weg te vinden tussen de historische noodzaak tot bescheidenheid en het gegeven dat het land nu eenmaal een centrale plaats inneemt in het huidige Europa. Angela Merkel, die ons rondleidde, belichaamde die evenwichtskunst als geen ander.
Machtspolitieke keuzes kunnen de waardengemeenschap onder druk zetten: bijvoorbeeld door zorgen over de rechtsstaat in Polen niet op de voorgrond te plaatsen nu het land zoveel vluchtelingen opvangt. Toch ontkomen we er niet aan over die rechtsstaat te blijven spreken: wie anderen waarden wil voorhouden moet zichzelf aan die waarden willen meten. Ook de omgang met Turkije in de Navo wordt gerechtvaardigd met geopolitieke argumenten. Dat geldt zeker voor de compromissen om het nee van Recep Tayyip Erdogan tegen uitbreiding met Finland en Zweden te omzeilen.
Dit gaat een langdurige oorlog worden: Oekraïne krijgt voldoende wapens om het lang vol te houden, maar echt winnen kan men deze oorlog niet. Dat de Russen zich zullen terugtrekken uit de Donbas en de Krim is onwaarschijnlijk, maar Rusland kan deze oorlog ook niet echt winnen. Alles wijst op een patstelling die risico’s van verdere escalatie in zich draagt. Ondertussen heeft Poetin uitgelokt wat hij wilde voorkomen: de Navo breidt zich verder uit langs de Russische grens.
Een commitment wordt aangegaan met verregaande gevolgen. We mogen niet opnieuw de blik afwenden. De Oekraïense president Volodimir Zelenski zegt voortdurend dat hij bang is dat het Westen zijn betrokkenheid zal verliezen, dat er gewenning gaat optreden. Het deed me denken aan de Tsjech Václav Havel die ooit schreef dat het totalitarisme een aanslag is op het verhaal: op een gegeven moment valt er niets nieuws meer te melden. Dat was de eenzaamheid in het Oosten. Dat begreep de toneelschrijver Havel, en dat begrijpt de acteur Zelenski: de kunst van het verhalen vertellen tegen de vergetelheid in.
Wie de historische breuklijnen in Europa tot zich laat doordringen begrijpt al snel dat het overwinnen van de afstanden tussen Oost en West in de Europese Unie een generationele opdracht is. De verzoening van Frankrijk en Duitsland heeft een generatie gekost. Het zal lang duren voordat een gevoel van veiligheid, en daarmee duurzame vrijheid, zich in Midden- en Oost-Europa kan doorzetten. De Franse president Emmanuel Macron had gelijk toen hij zei: ‘Maar zelfs als we Oekraïne morgen de kandidaat-status verlenen, dan nog weten we allemaal dat dit proces verscheidene jaren gaat duren, en in werkelijkheid ongetwijfeld verscheidene decennia.’
De blik mag zich niet van het Oosten afwenden. De rechtsgeleerde Joost van Hamel schreef al in 1918: ‘Tot rustpunt bestemd, scheen onze staatkunde ook meer en meer de wereld als op een rustpunt aangekomen te zijn gaan beschouwen. Vergeten wordt daarbij te vaak dat andere landen en volken geenszins altijd evenzo gestemd zijn. Van het voortdurend element van onrust en verschuiving, dat in een werelddeel als Europa steeds blijft kiemen, mag de blik zich niet afwenden.’
De mentale kaart van Europa verandert: het Oosten en het Zuiden dienen zich nadrukkelijker aan, in Europa en in de wereld die minder westers wordt. Daarvan kunnen we ons niet afsluiten, door deze landen van ons af te duwen trekken we de onrust dichter naar ons toe. De werkelijkheid die ons omgeeft lijkt in weinig meer op de verwachtingen die we hadden in die euforische dagen van de val van de Muur. Dat is geen reden tot gelatenheid, meer een uitnodiging tot duurzame betrokkenheid, om te beginnen in Polen en Oekraïne.
Mijn werkelijke kennismaking met Oost-Europa begon niet in Polen, maar in een voorstadje van Parijs. Daar, in een donkere woning, begon voor mij de ontdekking van het andere Europa. Begin 1980 interviewde ik de Oekraïense dissident Leonid Pliouchtch voor een themanummer van De Groene Amsterdammer over de ‘nieuwe Koude Oorlog’. Het waren de dagen van de Russische interventie in Afghanistan. Als je maar lang genoeg wacht komt alles weer terug.
Wegens zijn politieke dissidentie werd Pliouchtch begin jaren zeventig bijna drie jaar lang in een psychiatrische inrichting opgesloten en behandeld met een koortsverwekkend medicijn. De officiële diagnose luidde: ‘Een paranoïde afwijking die gekarakteriseerd wordt door messianisme, hervormingsgezinde ideeën en een onkritische houding over zijn eigen gedrag.’ In zijn autobiografie heeft Pliouchtch zijn strijd om te overleven beschreven: ‘De beste vorm van zelfbescherming lijkt me hier een soort bewust autisme te zijn.’
In zijn schemerige woning in een Parijse voorstad verhaalde hij – zonder ook maar een enkele keer te verwijzen naar zijn eigen lot – melancholiek over de dissidentenbeweging in Oekraïne: hoe het culturele verzet tegen de vernietiging van de eigen taal zich had ontwikkeld tot een afscheidingsbeweging tegen het Russisch imperialisme.
Terwijl hij vertelde rookte hij aan één stuk door, zijn wijsvinger en middelvinger waren tot aan de hand donkerbruin. Het kostte moeite om door te vragen, zo neerdrukkend was de eenzaamheid van zijn levensverhaal.
Paul Scheffer was tot vorig jaar hoogleraar Europese Studies. Dit is een bewerking van zijn E. du Perronlezing van mei dit jaar