
Sommige steden hangen aan elkaar van hun streekproducten. De fine fleur van de omgeving komt er samen in een zeldzame combinatie van eigenheid en gastvrijheid. Kijk rond, wat u ziet dat zijn wij. Eet onze kaas, drink ons bier, koop onze bloembollen en neem deze sloffen van schapenwol vooral mee naar huis.
In Tiel hoef je vanaf het treinstation alleen maar de vlaggen met ‘fruitbaasje’ Flipje te volgen om in het hart van de stad te komen. Daar zit hij met zijn bessenlijf tussen de paaseieren bij de bakker en houdt hij een bos bloemen vast in de etalage van de bloemisterij. Hier geen houten borden met een ober, maar Flipje die de terrassen bedient. Op het marktplein staat hij in brons op een sokkel, een toren van rode bessen met een groen kroontje als kraag en een koksmuts bovenop. Aan de rand van de stad, aan de Waal, staat het Flipje en Streekmuseum Tiel, met in de museumwinkel fiets- en wandelgidsen die bezoekers na stad en museum de weg naar de Betuwe wijzen.
Jamfabriek De Betuwe huurde in 1935 een reclamebureau in om het figuurtje te bedenken dat geboren werd uit een pruim, later verfijnd tot Flipje die uit een betoverde framboos ontstond. De industrie was op zoek naar een imago en kreeg naast een mascotte voor de fabriek een icoon voor de stad en al gauw van de hele streek. Na de Tweede Wereldoorlog verscheen hij op een affiche met zijn vingers in zijn oren, de bommenwerpers nog boven zijn hoofd. ‘Ik heb danig in angst gezeten! Ja… we hebben ’t zwaar te verduren gehad, in Tiel. Maar… we zijn er nog!’
Toen Tiel in 1950 het vijftienhonderdjarig bestaan van de stad vierde, en tevens het 65-jarig bestaan van de jamfabriek, kwamen koningin Juliana en prins Bernhard op bezoek. Het zoontje van de directeur overhandigde de koningin in Flipje-kostuum een bos bloemen. Kort daarna mocht de fabriek zich hofleverancier noemen. Het bleef een Hollands familiebedrijf – met een biljartvereniging, een hengelsportvereniging, een toneelvereniging en de reisvereniging – maar na verloop van tijd werd het fruit aangelengd met goedkoper fruit uit het buitenland. Aardbeien uit Polen en Spanje, kersen uit Turkije. En in de jaren zestig verschenen er ook mannen met donkere snorren en een getinte huid aan de lopende band en tussen de pallets met jampotten. Op de borstzak van hun overalls zat een mollig rood ventje.
De gastarbeiders in Tiel, voornamelijk afkomstig uit Turkije, de Molukken en Marokko, waren de grootouders van de vele kinderen die vandaag door de stad lopen. Het maakt hen een product van lokale historie, zoals zo veel kinderen met hen, terwijl die geschiedenis juist voor deze groep wel eens oneigen wil aanvoelen.
De afgelopen maanden waren de leerlingen van groep 8 van de Prins Willem Alexander School, locatie Tiel-West, op hun vrije woensdagmiddagen te vinden in het Flipje en Streekmuseum – niet voor Flipje maar voor de streek. Op uitnodiging van directeur Alexandra van Steen struinden ze langs de 4500 objecten uit de collectie op zoek naar een voorwerp dat hen fascineerde. Uit hun eigen huis kozen ze een voorwerp om naast het ‘kunstobject’ in het museum te exposeren. Theepotten en een kandelaar van de metaalfirma Daalderop kwamen zo naast een Marokkaans theeservies te staan, een japon van de in Tiel geboren ontwerper Frank Govers naast een Afrikaanse jurk. Alleen een paar meisjes uit de klas kozen een schilderij uit de collectie en maakten daarbij een eigen creatie, alleen jongens kozen voor wapens.
De rest liep uiteen van vuurstenen tot een sigarettenroller uit het museum naast eenzelfde exemplaar van oma, die doorging op moeder maar onlangs de geest had gegeven. Op de ochtend voor de opening van de tentoonstelling Ik neem je mee leidde de klas kinderen van andere scholen rond langs hun vitrines. Ze droegen naambordjes, een enkeling een colbertje voor de gelegenheid, en vertelden over hun stad en over zichzelf.
‘Dit is de theepot die van mijn oma is geweest’, vertelt Annas. ‘Hij is veertig tot vijftig jaar oud en komt uit Marokko. Vroeger had mijn opa een winkeltje en maakte hij allemaal spulletjes en deze heeft hij gemaakt voor mijn oma. Mijn oma heeft hem aan mij gegeven. Deze theepot komt uit het museum en is tussen honderd en 110 jaar oud. Hij is vijf jaar geleden hier in Tiel gevonden. Ik heb ze gecombineerd omdat ze een beetje op elkaar lijken en dat is best bijzonder. Wil je nog iets weten?’
‘Deze munt is van het museum’, zegt Aya, ‘hij komt uit 1582 dus dat is bijna vijfhonderd jaar oud. Hij is in Maurik gevonden maar hij komt uit Friesland. Dit is het eerste geld dat mijn ouders hadden toen ze in Nederland kwamen. Het briefgeld komt uit Turkije, er staan een heleboel nullen op maar het is eigenlijk maar een euro waard. Die daarboven komt uit Iran, daar staat duizend op maar dat is ook maar 75 cent. Deze vooraan komt uit Engeland, die daarachter uit Polen en deze bronzen munt komt uit België. Die heel kleine zijn dubbeltjes uit Nederland. Juliana staat erop.’
Tijdens het wachten op de volgende ronde sleuren de meest zelfverzekerde kinderen de rest mee naar hun eigen vitrine. (‘Dit schilderij is gemaakt door Hendrikus Cornelis van Mourik en dat schilderij is gemaakt door mij. Hoeveel denk je dat dit schilderij kost? Nou zo’n vijfhonderd tot duizend euro. Hoeveel denk je dat het schilderij kost dat ik heb gemaakt? Nou zo’n één tot vijf euro. Dit schilderij is van een bekende kunstenaar en ook veel ouder, en mijn schilderij is ongeveer twee maanden. Dat bepaalt de prijs. Zijn er nog vragen?’) Anderen lachen om de onnozele vragen waar de andere kinderen mee komen. Waarom die ouders geen euro’s bij zich hadden, bijvoorbeeld.
Docent Jan-David van Viegen vertelt tot zijn spijt eigenlijk nooit met de kinderen in een museum te komen. Het past niet zomaar in hun belevingswereld en het lesprogramma zit al mudvol: er is het lesrooster, verkeersles, de afscheidsavond met musical (Grease) en aan het eind van het jaar de grote toets, voorheen de Cito. Dit project moest echt op de woensdagmiddag tot stand komen, terwijl juist museumbezoek ongekende talenten in een kind naar boven kan halen. Hij wijst naar de ‘belhamels’ uit de klas die hier geconcentreerd bij hun vitrine staan. Kinderen die moeite hebben met taal houden de vurigste presentaties. Een jongen belde op eigen initiatief naar wielrenner en marathonschaatser Gert Jakobs uit Tiel met de vraag of hij zijn medailles mocht lenen voor de tentoonstelling. Die hangen er nu.
‘Kinderen zijn het kapitaal van de toekomst’, is de eerste zin uit het rapport In musea komt onderwijs tot leven van de Museumvereniging (Taskforce Museumeducatie), een initiatief van Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gezocht wordt naar een passende formule voor cultuur- en erfgoedonderwijs, een die verder gaat dan vrij knutselen. Veel verder: op school ontpopt zich vroeg burgerschap. Zoals staatssecretaris Sander Dekker schreef in de Kamerbrief Toekomstgericht funderend onderwijs, aangehaald in het rapport: ‘Actieve participatie in de samenleving vereist een goede beheersing van de basisvaardigheden, rekenen en taal, en digitale geletterdheid. Maar dat is niet genoeg. Burgerschapsonderwijs draagt bij aan de persoonlijke en maatschappelijke vorming van leerlingen. (…) Het is van wezenlijk belang dat leerlingen kennis opdoen over het functioneren van onze democratische rechtsstaat en van de fundamentele waarden die daaraan ten grondslag liggen, zoals vrijheid, verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid en de gelijkwaardigheid van alle mensen.’
Het ‘moreel kompas’ dat daarbij nodig is begint bij het verleden en dat is wat musea in huis hebben. De Taskforce Museumeducatie ging op verzoek van de minister op zoek naar geslaagde voorbeelden uit de praktijk en zag hoe goed museumcollecties vaak aansluiten bij de lesstof van het basisonderwijs. Ze nomineerden een aantal musea voor de Museumeducatie Prijs, een geldbedrag van vijftigduizend euro uitgereikt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het beste samenwerkingsproject, en formuleerden een reeks aanbevelingen. Voorop stond de stimulans voor de directe samenwerking tussen scholen en musea.
Een uitdaging blijft de vraag met welke kennis over de geschiedenis we ons kapitaal willen voeden en wélke kinderen je daarmee bereikt. Het is tijd voor de laatste ronde. Mikail: ‘Dit is een seinpistool… weet u wat een seinpistool is? Een seinpistool is een pistool waar je niemand mee kan verwonden. Het is juist bedoeld voor hulp. Dan kon je er een fakkel mee afschieten met licht en een harde knal en dan wisten de mensen waar je was en dat je een noodgeval was. Ik vergelijk het met dit wapen dat ik zelf heb gemaakt, zes jaar geleden. Dat is de helft van mijn leeftijd dus best oud voor mij. Ze kunnen allebei niets ergs aanrichten.’
‘Zie je wat daar staat?’ vraagt Douae. ‘Niet dat doosje van parelmoer maar dat andere doosje. Die is van mijn overgrootoma. Eigenlijk is het van mij want ik heb hem pas van haar gekregen, omdat ze bijna doodgaat, ze is 99 jaar. En dit zat erin. Weet je wat een bruidsschat is? Stel je gaat trouwen met een vrouw, dan moet je haar iets geven, bijvoorbeeld een kostbaar sieraad. En dat heeft mijn vader gedaan voor mijn moeder. Dit is een broche die je zo kunt opspelden. Hij is gemaakt van zilver en ik denk dat dit jade is. Je mag hem even vasthouden.’
Na de laatste rondleiding verzamelt de klas zich in de educatieruimte boven in het museum, met uitzicht op de Waalkade. Meester Van Viegen vraagt zijn leerlingen of de stap om naar een ander museum te gaan nu wat kleiner is geworden. ‘Ja, want je weet dat er meer is dan alleen oude, ik bedoel saaie spullen.’ ‘Ik had echt niet gedacht dat een museum zo veel leuke dingen zou hebben. De oude spullen zijn als je er goed naar kijkt eigenlijk nieuwe spullen.’ Een meisje steekt haar vinger op en vertelt dat de directeur van het Rijksmuseum heeft gezegd dat ieder kind voor zijn twaalfde De Nachtwacht moet hebben gezien. Zij zag hem al, en nog een meisje, maar verder blijft het stil.
Museumdirecteur Alexandra van Steen maakt even later korte metten met mijn vraag naar De Nachtwacht. Ik weet dat we hier in het midden van het land zijn, ver bij Amsterdam vandaan, maar het Rijksmuseum heeft toch een bus? Die komt hier niet hoor, zegt ze. Nee hoor, hier niet. En die bus is ook niet echt het probleem, eerder de vraag wat je doet na afloop van het bezoek. De kinderprogramma’s in de grote musea zijn uitstekend, maar daar hangt weer een prijskaartje aan. ‘Natuurlijk is het belangrijk dat ze De Nachtwacht een keer zien, maar wij hebben bijvoorbeeld ook een schilderij van een navolger van Jeroen Bosch in de collectie, dat hij hier in Tiel geschilderd heeft. Kinderen krijgen anders het idee dat alleen in de grote musea de mooie dingen hangen.’
Vorig jaar werd het Flipje en Streekmuseum Tiel genomineerd voor de eerste editie van de Museumeducatie Prijs. Het museum stond op de shortlist samen met museum Boijmans Van Beuningen en het Kröller-Müller Museum, dat de prijs uiteindelijk won. De nominatie kwam voor Reizen in de tijd, een digitale cultureel-erfgoed-leerlijn – de eerste van Nederland – afkomstig uit de koker van Van Steen. Kinderen leren met het programma gedurende de hele basisschoolperiode uit hun eigen omgeving en maken kennis met onder meer het museum, de bibliotheek, het archief en het centrum voor de kunsten. Van Steen vertelt hoe ze dan naar een school gaat met een walviswervelbot dat vlak voor het museum is gevonden, met een klein zeepokje. Die komen alleen voor op de rug van levende walvissen, vertelt ze in de klas, en zo weten we dat er Vikingen zijn geweest in Tiel die levend walvisvlees verhandelden. Zonder dat verhaal zouden de kinderen waarschijnlijk weinig van het bot hebben gedacht, maar nu hangen ze aan haar lippen over een onderwerp dat onverwacht dichtbij blijkt te staan.
‘Geschiedenisboeken zijn erg randstedelijk georiënteerd’, zegt Van Steen. ‘Veel kinderen denken bijvoorbeeld dat Anne Frank het enige joodse meisje is dat ooit geleefd heeft. Maar als je uitgaat van de “vensters” die ze moeten kennen voor bijvoorbeeld geschiedenis en de link legt met de omgeving, dan kun je het verhaal veel rijker maken. Kinderen snappen het vaak ook beter omdat ze de geschiedenis in het echt kunnen zien.’ Dat geldt niet alleen voor de provincie, maar ook in Amsterdam zou volgens haar een ander verhaal verteld moeten worden dan in Rotterdam.
Van Steen verzamelt voor het programma zelf actief verhalen die ze hoort van oude Tielenaren of die ze vindt bij de historische verenigingen in de stad. Tiel is een bijzondere plek. Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog was het land aan de overkant van de rivier al bevrijd, maar Tiel nog niet. Die laatste winter werd de stad geëvacueerd en gebombardeerd, door de Engelsen. Veel mensen probeerden de overkant te bereiken en bij Zennewijnen staat een standbeeld genaamd De Roeier ter herinnering aan de verzetsstrijders in hun roeiboten, een initiatief van Van Steen. Ze neemt de kinderen er altijd mee naartoe.
Voor groep 8 ontwikkelde ze daarnaast een ‘kofferproject’ dat voert langs de Stolpersteine in Tiel, de goudkleurige plaatjes met namen en data die kunstenaar Gunter Demnig al jaren in straten door heel Europa plaatst. Voor kinderen is het spannend om zelf op zoek te gaan naar het verhaal van een verzetsstrijder of een SS’er. Stuitend is dat ook leerkrachten na de tocht aan Van Steen vertelden nooit te hebben geweten dat er ook joodse mensen in Tiel woonden.
De resultaten van het programma zijn overweldigend. De klas van Ik neem je mee kreeg een kaartje om gratis mee naar het museum te kunnen en de kinderen kwamen, op zondag, in hun eentje. Je verandert iets in ze, ziet Van Steen, in alle kinderen. Ze denkt erover een soortgelijk project met een hele wijk te organiseren en zo als streekmuseum letterlijk midden in de maatschappij te staan. Om de zoveel jaar maakt het museum ook een programma met een moskee. Dat vereist veel voorbereiding en een coördinatie van gevoeligheden, maar de moeilijkst bereikbare groep – voor elk museum in het hele land – komt dan wel het museum binnen.
In deze basisschoolklas is van enige verdeeldheid nog weinig te merken. Het was een prachtige ochtend. De kinderen gaan naar huis om zich om te kleden voor de opening en om zelfgemaakte hapjes en hun familie op te halen. Niet alle ouders kunnen komen – de dag ervoor is een nieuwe wijk opgeleverd en de sleutels zijn zojuist uitgereikt. Twee kinderen vertellen dat ze in de Diderik Vijghstraat gaan wonen. ‘De dochter van Diderik Vijgh hangt hier in het museum!’ roept Van Steen. Hij blijkt een sleutelfiguur uit de Tachtigjarige Oorlog met als bijnaam de ‘koning van Tiel’. Dan valt de klas uiteen, naar buiten, waar ze op de fiets stappen. In het weekend zullen ze voor hun tentoonstelling samen flyeren op de markt.
Ik neem je mee is t/m 25 juni te bezoeken in het Flipje en Streekmuseum Tiel, Plein 48 in Tiel. Op een aantal dagen geeft groep 8 gratis rondleidingen; streekmuseumtiel.nl
Beeld: Kinderen van de Prins Willem Alexander School uit Tiel hebben met eigen meegebrachte spullen en voorwerpen uit het museumdepot de tentoonstelling Ik neem je mee samengesteld (Roos van der Lint)