Er bestaat bijna geen reisgids die zich niet vrolijk maakt of verbaast over de kneuterigheid van Down House, eertijds de woning van Charles Darwin, zijn vrouw Emma Wedgwood en hun uitgebreide familie in het noorden van Kent, nu een museum. Het pand werd een paar jaar geleden grondig gerestaurareerd, maar vooral op grijze dagen blijft het een onaantrekkelijk tochthok op een heuveltop, een steenworp van Londen verwijderd. Darwin zelf moest toegeven dat het geheel «een min of meer desolate indruk wekte» en dat doet het nog steeds. De muren herbergen alles wat een heer van stand zich niet kan ontzeggen: ruime eetkamer, salon en boudoir voor de dames, studeervertrek, biljartzaal, bibliotheek, en boven een groot aantal bij elkaar gebricoleerde slaapkamers, voor de kroost bedienden.
Toen ik er de laatste keer was, had een van de bejaarde surveillantes, voorzien van obligate bloemetjesjurk en kleurspoeling, een met de handgeschreven waarschuwing het hoofd niet te stoten met een punaise in het houtwerk van de inderdaad nogal laag gebouwde trap gestoken. Ergens in een achterkamer stond een koffiezet te pruttelen. Het geheel had iets van een klein museum ter ere van een lokale onderwijzer die zich na zijn pensionering bezighield met entomologie en op de sla in zijn moes tuin een nog niet beschreven snuitkever had ontdekt. Ik vond het al bij al charmant. Darwin heeft tempels genoeg. In ieder natuurhistorisch museum ter wereld laat hij samen met Linnaeus en Mendel als een Heilige Drievuldigheid zijn licht schijnen over een schepping die, zo weten we nu, zichzelf voltrekt en alle levensvormen, onszelf incluis, uit andere laat voortkomen. Onderhand is het een cliché geworden de man samen met lieden als Marx of Freud te rekenen tot de grote bommenleggers die met hun inzichten de wereld en onszelf voorgoed losrukten uit oeroude maar dubieus gebleken veronderstellingen. Hijzelf zou de betiteling resoluut van de hand hebben gewezen. Hij had het niet zo op toeters en bellen. Wellicht zou hij repliceren dat hij gewoon lang en diep heeft nagedacht. Een beeld dat sommigen met een wat venijnig aandoende liefde in stand blijven houden. Darwin als begaafd maar niet echt geniaal boekhouder die jarenlang geduldig eerder verwoorde speculaties tegen het licht hield, ze verfijnde en samen voegde tot zijn evolutieleer. Maar als talent geduld is, dan had Darwin veel geduld, en de conclusies die hij uit zijn denkwerk trok deden gevestigde instituten, kerken evengoed als universiteiten, op hun grondvesten daveren.
Op officiële portretten die men de wereld instuurde toen hij eenmaal een beroemd man was geworden, liet de familie hem afbeelden als een goedige opa, met lange witte baard, afhangende wenkbrauwen en een ietwat glazige blik in de ogen. Een verschijning die bewust in de verste verte niet doet denken aan die «kapelaan van de duivel», zoals een tegenstander hem noemde. Eerder een sint zonder mijter, ook al heeft hij een wel heel bijzonder zwaar pakket door de schoorsteen van het mensdom geramd.
Down House is in de eerste plaats een monument ter ere van een huwelijk en een huishouden dat ondanks de verstrekkende gedachten die de pater familias in zijn kantoor zat uit te broeden door en door Victoriaans was, gekneed door de zeden en de zelfverzekerdheid van een imperium dat stilaan over de halve wereldbol regeerde, zijn zonen naar alle windstreken uitzond en door middel van een goed logistiek apparaat en dito postdiensten Darwin vanuit alle hoeken van de wereld van correspondentie en specimen voorzag, waarover hij lang kon nadenken en waarvan hij buikpijn kreeg wanneer hij zich de gedachten van zijn ideeën realiseerde. Het huis was ook de plek waar hij het gedrag van levende have bestudeerde: aardwormen, duiven, plan tenrassen en niet het minst de capriolen van zijn eigen kinderen, tien in totaal.
Of hij zich nu over het leven boog in een getijdenpoel, het gekrioel in een bak humus, dan wel over het gekraai in de wieg bij hem thuis, Darwin keek altijd met de blik van de bioloog. De experimenten begonnen al meteen na de geboorte van zijn oudste zoon: «Ik had er een gewoonte van gemaakt vlak naast hem vele vreemde en harde geluiden te maken die op hem het effect sorteerden van een excellente grap. Maar rond die tijd maakte ik op een dag een luid snurkend lawaai, wat ik nog niet eerder had gedaan. Hij keek onmiddellijk boos en zette het op een krijsen. Twee of drie dagen later maakte ik onnadenkend hetzelfde geluid, met hetzelfde resultaat.» Papa moest overigens toegeven dat zijn compassie met al die tranen de objectiviteit zijner observaties soms danig voor de voeten liep.
Jaren later, toen hij op het einde van zijn leven nadacht over de intelligentie van kinderen, greep hij nog steeds terug naar de ervaringen in de kinderkamer: «Een ander kind van me, een klein meisje, leek toen ze een jaar oud was compleet perplex bij het zien in de spiegel van een persoon die achter haar rug op haar toe stapte. De hogere apen die ik een spiegel gaf gedroegen zich anders. Ze stopten hun handen achter het glas, maar verre van plezier te scheppen in hun spiegelbeeld werden ze woest en weigerden nog langer te kijken.»
Het kind waarover Darwin het hier heeft, is Annie, Darwins oudste dochter, en op het moment dat hij deze woorden schreef was ze al meer dan twintig jaar dood. Randal Keynes, een verre kleinzoon van Darwin, vond in het familiebezit een doos terug die aan Annie heeft toebehoord; een houten schrijfkist bekleed met marokijn en gevuld met de even aandoenlijke als armetierige parafernalia van een leven dat maar tien jaar heeft geduurd: kroontjespennen, zegellak, aanzetten tot briefjes, haarlinten, medaillons, een vingerhoed. Keynes liet kist en inhoud in Down House tentoonstellen en poogt in zijn boek Annie’s Box Charles Darwin, his Daughter and Human Evolution te duiden hoezeer Annies leven en dood haar vaders ideeën diepgaand hebben beïnvloed.
Over Annie is al eerder geschreven en gesproken. Zoals alle kinderen in het huishouden te Down House mocht ze soms vaders studeervertrek betreden en over zijn schouders gluren terwijl hij insecten of andere organismen ontleedde of onder de microscoop bekeek. In de meer geromantiseerde visies op haar vader worden haar ziekte en dood voorgesteld als de blikseminslagen die hem voorgoed van zijn twijfels aan God en een door Diens liefde bestierde schepping afhielpen.
Een mokerslag was het zeker voor de man die zijn oudste dochter meermaals heeft omschreven als de vreugde van het gezin en het kind dat zijn hart kon openen. Maar dat haar overlijden hem op een antipaulinische wijze de schellen van de ogen deed vallen en de schepping voorgoed liet zien als een verzameling schepselen die eten of gegeten worden, zou overdreven zijn. Men vergeet nogal eens dat hij en Emma al eerder een kind ten grave hadden gedragen. Weliswaar had het zijn geboorte amper overleefd en was zuigelingensterfte een bijna banale realiteit, het verdriet van de Darwins was er niet minder om. «Het heeft me altijd meer bevredigend geleken,» schreef hij op latere leeftijd, «om de immense hoeveelheid pijn en lijden in deze wereld te bezien als een onvermijdelijk gevolg van een natuurlijke reeks gebeurtenissen, dat wil zeggen van algemene wetten, eerder dan door een directe ingreep van God.» Woorden waaruit een illusieloze troost lijkt te spreken.
De eerste symptomen van Annies ziekte vage klachten als zwakte en misselijkheid deden zich voor in de hete zomer van 1850, toen de familie op een zondags uitje het park van Knole bezocht, het landgoed van de Sackvilles dat een kleine eeuw later Virginia Woolf zou inspireren voor haar roman Orlando. Vakantiedagen aan zee hielpen maar tijdelijk. Annie vertoonde steeds meer klachten en die werden steeds ernstiger. Nadat geneesheren weinig soelaas boden, zocht Darwin, zij het met veel reserve, hulp bij de dokter die zijn eigen ingewandsstoornissen behandelde. Dr. Gully hield er zo zijn methodes op na. Homeopathie lijkt er nog de meest onschuldige van. «Een kwestie die me nog meer vertoornt dan helderziendheid,» noteerde Darwin daarover. «Helderziendheid gaat het geloof zo sterk te buiten dat onze gewone eigenschappen er niet bij kunnen, maar in homeopathie kunnen het gezonde verstand en gewone observaties wel degelijk meespelen, en ze moeten er beide aan geloven als de onmeetbaar kleine doses enig effect kunnen hebben.»
Annie werd onderworpen aan de geestdrift van een Victoriaanse geneeskunde die zich zeker in de persoon van Gully maar moeizaam aan bijgeloof en soms zeer antieke denkbeelden kon onttrekken. Geheel volgens het heilige geloof van de dokter in de helende kracht van water werd ze in natte lakens gewikkeld, aan wisselbaden onderworpen of omzwachteld met hete doeken om «het teveel aan bloed in het ene orgaan in voldoende mate naar een ander te sturen». Een methode die teruggaat op de leer der lichaamsvloeistoffen van de Grieken en Romeinen, die ziekte als een gevolg van onevenwichtigheid beschouwde. Daarnaast werd het kind onder lampen gelegd, kreeg ze sulfaten ingelepeld en werden haar handen en voeten intens gemasseerd. Precies die plaatsen waren volgens de dokter rijk aan «dierlijke zenuwen en bloed» en dienden weer in harmonie te komen «met de grote centra van het denken en de wilskracht, zodat hun functies en bewegingen doeltreffend worden gestuurd door de geest.» Niet dat het hielp.
Het is schrijnend om lezen hoezeer Darwin die in de periodes dat het Annie iets beter ging, slakken ontleedde en zich door middel van wijsgerige en andere traktaten gesterkt zag in zijn eigen religieuze twijfels botste op de gruwelijke geheimen van een ziek lichaam en de aanpak van een geneeskunst waarover zijn onverwoestbare nuchterheid hem de grootste twijfels inblies. Niettemin nam hij Annie in het voorjaar van 1851, na nieuwe koorts- en braak aanvallen, mee naar het kuuroord van dokter Gully in Worcestershire in een laatste poging haar te redden. Annies toestand verbeterde, verzwakte, verbeterde en verzwakte weer. Darwin schreef zijn vrouw meermaals per dag: «Ik weet het niet, maar ik denk dat het beste is dat je weet hoe elk uur voorbijgaat. Het lucht me op het te kunnen vertellen, want terwijl ik je schrijf kan ik in stilte huilen.» Hoop en wanhoop volgden elkaar op.
Het einde kwam in de ochtend van 23 april, na een nacht waarin Annie beurtelings het bewustzijn had verloren en met kinderliedjes op de lippen weer was ontwaakt. Ze werd een paar dagen later op het nabijgelegen kerkhof begraven, haar vader was toen al op weg naar huis om zijn vrouw bij te staan.
«Galachtige koorts van het typhoïde type», noteerde Gully als doodsoorzaak, een dia g nose die vooral veel verdoezelde. Koorts was een raadsel in die dagen, «een verschijnsel dat met zoveel ziekten verknoopt lijkt», zoals een collega van Gully schreef, «maar een dusdanige ingewikkelde knoop dat geen enkel onderzoek hem tot nu toe heeft kunnen ontwarren.» Annies ziekte begon waarschijnlijk met een banale infectie die haar weerstand ondermijnde en haar daardoor vatbaar maakte voor tuberculose, wat leidde tot een fatale ontsteking van haar hersenweefsel, vandaar het braken, het ijlen en de coma waarin ze voorgoed wegzonk. De Duitse bacterioloog Koch zou pas dertig jaar later de naar hem genoemde bacil als haar ziekteverwekker herkennen.
Het nieuws betekende een zware klap voor Emma die thuis op de post had zitten wachten. «Ik ben God dankbaar dat onze zoete lieveling blijkbaar zwaar lijden werd bespaard, en ik hoop dat ik in staat ben tot een zeker gevoel van berusting in de wil van de Hemel.» Het verdriet verstevigde de zo al hechte band tussen de echtgenoten nog verder. Emma is levenslang diepgelovig gebleven en uitte geregeld haar bezorgdheid over de mogelijke nefaste invloeden van de ideeën van haar wederhelft op zijn zielenheil. In de jaren na de dood van Annie leek ze gemakkelijker te tolereren dat de gedachten van haar man steeds verder afweken van het Woord van God. Een paar keer liet ze zelfs doorschemeren dat ze meer moeite had om haar vertrouwen in haar geloof te behouden dan haar man het zijne in de methoden van de wetenschap, dit onder andere na een al bij al hilarisch bezoek aan een spiritistisch medium, waar ook George Eliot van de partij was.
De gewone dingen gebeurden daar, schreef Darwin er later over, «met verschuivende meubelen, windstoten en rondschietende vonken.» Hij stapte op nog voor de zit halfweg was terwijl de rest van het gezelschap beleefd zijn lach inhield. «De Heer zij ons genadig als we dat soort onzin moeten geloven», schreef hij. Zijn bedenkingen bij de evangelische waarheden werden door eenzelfde nuchterheid van geest gestuurd en groeiden, zei hij in zijn autobiografie, geleidelijk en zonder al te grote schokken: «Mijn ongeloof bekroop me op zeer laag tempo en was tenslotte volkomen. Het tempo verliep zo traag dat ik nooit enig onbehagen heb gevoeld, en sindsdien heb ik er geen moment aan getwijfeld dat mijn conclusie de juiste was.» Of zoals hij het in een brief verwoordde: «Algemeen gesproken, en meer en meer nu ik ouder word, maar niet altijd, denk ik dat agnostisch de meeste correcte omschrijving van mijn geestestoestand is.»
Een nuchtere en rechtvaardige observatie, vermoed ik. Maar de verjaardag van Annies overlijden bleef tot zijn dood een jaarlijks terugkerende beproeving. Met zijn verslag van een al te kort leven brengt Randal Keynes daarmee niet alleen een jong gestorven kind terug naar huis, binnen de tochtige vertrekken waar ze ooit gezongen en gedanst heeft; met Annie’s Box plaatst hij haar ook terug in het hart van een vader, die door haar verlies als ieder ander een verdriet leed dat nooit meer sleet.
Randal Keynes, Annie’s Box: Charles Darwin, his Daughter and Human Evolution. Uitg. Fourth Estate, 331 blz.