«We are the dollars and cents and the pounds and pence and the mark and the yen and we’re gonna crack your little souls, yeah we’re gonna crack your little souls», zingt nou ja zegt, Thom Yorke in Dollars and Cents op de laatste Radiohead-cd Amnesiac. De dreiging uit de tekst klinkt niet door in Yorkes stem. Dat is ook niet nodig: Yorkes stem is die van de macht, van iemand die zich zeker weet van zijn zaak. Toch is er ook paniek. Dwars door zijn eigen stem, de zware synthesizer en de escalerende jam van bas en drum horen we de zanger nog een keer. Op een hogere toon, die ergernis verraadt, zingt hij: «Why don’t you quiet down?»
Het intense, urgente nummer levert in een kleine vijf minuten een muzikaal manifest van de anti-globaliseringsbeweging. Yorkes «Why don’t you quiet down?» is een treffende weergave van de ergernis van George Bush over de protesten waarmee hij telkens, ook weer bij de recente G8-bijeenkomst in Genua, wordt geconfronteerd. Bush liet daar merken de acties onbegrijpelijk te vinden; hij en de andere wereldleiders werkten toch hard aan oplossingen?
Radiohead bracht in oktober vorig jaar na een jarenlange stilte het album Kid A uit, de opvolger van OK Computer, de plaat die de rockmuziek in 1997 een weer eens noodzakelijke impuls had gegeven. Plannen om van Kid A een dubbelalbum te maken, werden geschrapt. Radiohead besloot uit het materiaal van de Kid A-sessies nog een album samen te stellen, het in juni uitgebrachte Amnesiac.
Sinds OK Computer, maar eigenlijk al sinds de tweede cd The Bends, verkent Radiohead de manier waarop het individu wordt opgeslokt door het wereldomvattende techno kapitalisme. De groep zoekt naar het menselijke, naar een identiteit die niet wordt gedefinieerd door consumptie in een wereld waarin economische groei, aangedreven door technologische vernieuwingen, altijd prioriteit heeft. Radiohead schetst de sleur, geldzucht, ambitie, leegte en paranoia van de late jaren negentig en zoekt een uitweg.
Gezien haar thematiek is het geen toeval dat Radiohead verbonden is geraakt met de nieuwe tegenbeweging. Ah, daar zijn de jaren zestig en zeventig weer, de periode die nog altijd als het gouden tijdperk van de popmuziek te boek staat. Toen, zo wil de legende, gingen rock en revolutie hand in hand. Sterker nog: de tegencultuur was vooral rondom popmuziek georganiseerd. De jaren zestig en zeventig gelden nog altijd als de periode waarin popmuziek haar potentieel voor verzet tegen de maatschappelijke orde voorbeeldig waarmaakte.
De huidige tegencultuur is niet in de eerste plaats rondom popmuziek georganiseerd, maar vindt haar bindmiddel op internet of in boeken als Naomi Kleins NOLOGO. Maar opnieuw, zij het vooralsnog mondjesmaat, zijn pop en politiek een alliantie aangegaan. Zo is daar Manu Chao, geliefd bij de anti-globalisten, die in zijn overwegend Spaans talige nummers niet nalaat populaire thema’s als de problemen van vluchtelingen en immigranten en de vernietiging van het milieu aan te kaarten. En daar is U2’s Bono, die zijn status als rockster volop gebruikt om de talloze doelstellingen van de beweging niet alleen onder de aandacht te brengen, maar ook te bewerkstelligen.
In de schaduw van Bono is ook Radiohead tot activisme overgegaan. Zanger Thom Yorke is betrokken bij Drop the Debt, de organisatie die ijvert voor de kwijtschelding van schulden van derdewereldlanden. Net als U2 roept Radiohead haar fans op westerse regeringen te bestoken met e-mails om de kwestie aan de orde te stellen. Op de site van de groep staat een lijst met links naar talloze aan «de beweging» verbonden organisaties, waaronder Reclaim the Streets. Enkele loyale aanhangers richtten voor Yorkes verjaardag zelf een organisatie op, Nothing to Fear, die via internet een bijdrage probeert te leveren aan de favoriete goede zaak van de zanger.
Maar de politieke dimensie van Radiohead wordt niet volledig bepaald door dit activisme. Minstens zo belangrijk is de esthetische strategie van de groep. Het boven beschreven Dollars and Cents (op Pinkpop geïntroduceerd als «voor iedereen die nog denkt dat de regering zijn land bestuurt») is een uitzondering op de twee cd’s die in het afgelopen jaar het licht hebben gezien. Zo expliciet als hier is Radiohead zelden. De groep deinst er juist voor terug voortdurend haar boodschap uit te dragen. Het is geen toeval dat het tekstboekje bij beide cd’s ontbreekt. Wat Kid A en in mindere mate Amnesiac typeert, is juist de manier waarop de thematiek van de groep meer en meer integraal is verwerkt in de muziek. Radio head kauwt haar wereldbeeld niet voor, maar laat het horen, beleven.
Die strategie wordt tot in het extreme uitgewerkt op Kid A. Radioheads grote thema, de allesoverheersende aanwezigheid van technologie en de mensmachines die daardoor ontstaan, wordt behandeld door de technologie te omarmen. Juist elektronica, in pop traditioneel gezien als klinisch en gespeend van emotie, wordt menselijk gemaakt. Yorkes stem is in veel nummers onherkenbaar verdraaid en vervormd. Yorke ís de mensmachine. Het resultaat is een van de meest besproken pop-cd’s van de afgelopen jaren. Kid A werd beschreven als een experimentele, ontoegankelijke, abstracte en avant-gardistische cd, waarop elke vaste structuur van pop werd losgelaten. Wie alleen die besprekingen las en niets had gehoord, moest wel denken te maken te hebben met de heruitvinding van muziek.
Dat bleek mee te vallen. Kid A was geen lichte kost, maar voorwaar geen Karlheinz Stockhausen. En zelfs geen Aphex Twin, om maar eens een van de inspiratiebronnen aan te halen die Radiohead in de obscure uithoeken van de elektronica vond. Daarvoor duurden de minimale, vervormde elektronische soundscapes nooit lang genoeg. De luisteraar die het te veel dreigde te worden, werd telkens net op tijd een reddingsboei toegeworpen in de vorm van een nummer dat wel degelijk op een «liedje» leek.
Het debat rond Kid A maakte boven alles duidelijk hoezeer de opvatting dat popmuziek vooral gewoon moet blijven muziek voor tijdens het afwassen of het uitgaan, ruim dertig jaar nadat The Beatles met Sgt. Pepper’s popmuziek de wereld van de kunst induwde nog brede weerklank vindt. Nick Hornby, schrijver van onder meer High Fidelity, vertolkte die opvatting treffend in The New Yorker. Hornby is niet gediend van «moeilijke popmuziek», zo werd duidelijk. «Kid A is een plaat voor zestienjarigen ( ). Kid A vergt toewijding en geduld. Toewijding en geduld worden schaarser op het moment dat je een loonstrookje ontvangt», zo schreef hij in zijn bespreking.
Hornby was vooral teleurgesteld. Teleurgesteld dat Radiohead haar grote gave om mooie popliedjes te schrijven heeft laten varen. Ingeruild voor elektronica, cut and paste-technieken in zowel de teksten als de muziek en vervormde stemmen. «Kid A ontzegt de luisteraar de twee elementen die Radiohead onderscheidend en betoverend maakten: de zang van Thom Yorke en de gitaar van Jonny Greenwood», schreef hij. «Het resultaat is dat er geen ruimte is voor iets dat in de buurt komt van conventionele popmuziek.»
Hornby’s kritiek is niet nieuw, evenmin als het maken van een ontoegankelijk album door een rockband die commercieel succes met de lof der critici combineert. In 1970 schreef Nik Cohn, een van de eerste serieuze popcritici, over The Beatles: «Ze zijn veranderd. The Beatles zijn losgeslagen van hun eigen tijd en plaats. En al zijn er een miljoen LSD-gebruikers, pseudo-intellectuelen en verwarde scholieren die hen volgen waar ze maar gaan, het jeugdige massapubliek is verwaarloosd.»
Cohn en Hornby hebben een visie op popmuziek waarin geen ruimte is voor autonome artistieke ontwikkeling. Popmuziek is lage cultuur, en moet dat volgens hen vooral blijven.
Kid A is onderdeel van een guerrillatactiek. Radiohead begeeft zich in de dominante, commerciële structuur om die vervolgens aan de kaak te stellen. Centraal staat het idee dat er een spanning is tussen de functie van popmuziek als culturele expressie en die als economisch goed.
Rond het uitbrengen van Kid A heeft Radiohead deze dubbele functie nadrukkelijk onderstreept. De band besloot de gebruikelijke promotieactiviteiten achterwege te laten. Er werden nauwelijks interviews gegeven en geen singles uitgebracht. In plaats van videoclips ontwikkelden Yorke en Stanley Donwood, de vaste vormgever van Radio head, een serie blips, korte animatiefilmpjes bevolkt door een stel beren met menselijke trekjes. In plaats van de beeltenis van «Yorke de rockster» overal op tv, in de bladen en in de platenzaak, werd de publieke ruimte ingenomen door de beren.
Nadat enkele bandleden NOLOGO hadden gelezen, besloot de groep voor haar Britse tournee met een logovrije tent op reis te gaan. Zo werden optredens in gesponsorde concertzalen gemeden. Op die manier heeft Radiohead, net als organisaties als Reclaim the Streets, geprobeerd wat van de verloren gegane publieke ruimte te heroveren.
Maar elke band die zijn functie als product aankaart, zal dit tegen zich gebruikt zien. Puristen beschuldigen Radiohead van hypocrisie: Radiohead staat zelf onder contract bij multinational EMI. Inderdaad is Radiohead zelf ook een multinational, met Thom Yorke als CEO. En antimarketing is ook marketing hele goede zelfs, want Kid A was een groot commercieel succes. De cd kwam op de eerste plaats binnen in de Verenigde Staten. Een T-shirt met «You are a target market» erop is gewoon merchandising voor de doelgroep van Radiohead. En wat betekent een logovrije toer als computer maker Apple enkele maanden later op zijn site mag uitpakken met een exclusieve videoclip die Radiohead op Apple-computers heeft gemaakt?
Radiohead bevindt zich aldus in een moeilijke positie, die impliceert dat artiesten met kritiek op de muziekindustrie zich er maar afzijdig van dienen te houden en hun cd’s in eigen beheer moeten uitbrengen. Thom Yorke weet zelf ook dat hij gecompromitteerd is. «Volkomen faustiaans», noemt de zanger zijn positie in een dubbelinterview dat de Canadese omroep CBC met hem en Naomi Klein had. Natuurlijk zijn Yorke en Klein evenzeer overtuigd van de inkapseling en neutralisering van alle vormen van rebellie en verzet, die in popmuziek voorop, door reclame en marketing. Maar Klein is zelf geen purist en ziet niet veel in het economisch determinisme dat een Radiohead-cd gelijkstelt aan een paar Nikes, omdat beiden uiteindelijk consumptiegoederen zijn die multinationals verrijken. «Het is absurd om te veronderstellen dat het geen verschil uitmaakt wat verkocht wordt», aldus Klein.
Jammer dat Kurt Cobain niet meer leeft. Meer nog dan Yorke werd de Nirvana-zanger voortdurend gewezen op hoe zeer hij zelf onderdeel was van het systeem waar hij zo nodig tegenaan moest schoppen.
Hornby’s opvatting over wat goede popmuziek vermag is feitelijk de esthetische variant van hetzelfde purisme. «Hou toch op, je hoort een popgroep te zijn», zo beeldt Hornby zich in hoe menig Kid A-koper bij beluistering thuis tegen zijn cd-speler heeft geschreeuwd. Hornby verlangt dat Radio head blijft doen waar ze goed in is, het maken van mooie gitaarliedjes. Dat brengt popmuziek terug tot een product, zoals alle andere producten die aan de kassa worden afgerekend. De consument heeft een beeld van het product Radiohead, en eigenlijk kan de groep het niet maken dan opeens niet meer aan dat beeld te voldoen. Als je Adidas-gympen opeens vier strepen hebben, ga je er ook mee terug naar de winkel.
Radiohead weigert om alleen maar product te zijn en probeert haar eigen artistieke pad te volgen en een eigen positie ten aanzien van de industrie die de groep omringt te bepalen, ook al is die vrijheid uiteindelijk deels illusie. Radioheads betekenis is meer en meer komen te liggen in de structuur van de muziek (of juist in het ontbreken daarvan) of in kleine, persoonlijke verhalen die de luisteraar zelf kan vertalen naar een bredere, maatschappelijke context. Met de voortdurende verkenning van de cracked little souls levert de groep het meest interessante sociale commentaar dat momenteel in de popmuziek is te vinden en omzeilt tegelijkertijd het gevaar slechts een vehikel voor een serie politiek correcte leuzen te worden.