De katholieke kranten, van De Gelderlander tot de Volkskrant, van De Maasbode tot De Gazet van Limburg waren in die tijd nog de paapse kruiperigheid zelve. ‘De katholiek neemt het met eerbied en leest het in gehoorzaamheid’, decreteerde de Volkskrant, daags na verschijning van het Mandement. Niettemin, de bisschoppen hadden hun kaart overspeeld. De katholieke intelligentsia was heimelijk niet zo gelukkig met het voorgeschreven denkverbod en op de werkvloer werd hier en daar zelfs openlijk protest aangetekend. Zo formuleerde de afdeling Woerden van de Katholieke Arbeiders Beweging drie indringende vragen: 1. Waar bemoeien de bisschoppen zich mee? 2. Waarom bemoeien de bisschoppen zich ermee? 3. Waarom voor katholieken geen vrije partijkeuze?
De KAB is al lang met de vermaledijde socialistische vakvereniging gefuseerd. De kruiperige katholieke kranten zijn inmiddels grondig ontroomst of, uit gebrek aan belangstelling, uit de vaart genomen. De Maasbode is er niet meer. De Tijd, die het geloof halverwege de jaren zestig had afgezworen, fuseerde met de hoofdstedelijke grachtengordel. Het Katholieke Dagblad is niks geworden. Het Katholieke Nieuwsblad kwakkelt als een aamborstige dorpspastoor. De pogingen van pater W. Kotte om de KRO te beconcurreren met ‘Jezus zijn eigen, onafhankelijke omroep’ zijn mislukt. Zijn voornaamste supporter mr. J.M.A.H. Luns zit hoogbejaard in een Brusselse flat te becijferen of hij aanstonds zijn kist op de fiscus kan verhalen. De Katholieke Partij Nederland bleek een eenmanscuriosum, dat het precies vier jaar in het parlement heeft uitgehouden. Het jezuietenblad De Linie werd De Nieuwe Linie, volgeschreven door dissidente paters, die al spoedig op de eerste rij werden aangetroffen bij het kampioenschap kickboksen of modderworstelen, met een geestdrift van mannen die sinds het grootseminarie veel tekort zijn gekomen. En ach, hoe onvergetelijk was die zondagochtend toen ik, gezeten in de Onze Lieve Vrouwekerk van de Allerheiligste Rozenkrans te Eindhoven, bisschop mgr. W.M. Bekkers hoorde bekennen dat niet alleen de kapelaan dezer parochie, maar ook de pastoor had besloten de toog voor het trouwkostuum te verruilen. ‘We moeten deze feiten durven noemen wat ze zijn: zeer droevig.’
Reeds toen, een kwart eeuw geleden, was een achterlijk bedenksel als het celibaat de facto een achterhaald relikwie, omdat iedereen, katholieken en niet-katholieken, inmiddels het diepmenselijke feit had geaccepteerd dat de toog niet altijd gespannen kan zijn.
Inmiddels is het rooms-katholicisme in Nederland nauwelijks meer een factor van betekenis. Een handjevol bejaarden in het middenschip van de kerk in Dieteren-Susteren. De versjes van Huub Oosterhuis, ‘de copywriter van de firma Christus & Co’. De minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin, die niet eens een echte katholiek schijnt te zijn, maar een geschmadde jehoede. Bij gebrek aan personeel worden Poolse pastoors en ‘Duitse herders’ geimporteerd en omdat Nederlandse theologen allemaal ruzie met Rome hebben, wendt de kerk zich om pastoraal advies tot de wat minder tot intellectuele dwarsliggerij geneigde theologen uit het devote Vlaanderen.
Het zaakje stelt niet veel meer voor. Eigenlijk is de carnaval de enige r.k.-institutie die heden ten dage nog enigszins overeind staat.
Ooit beschikte de Katholieke Volkspartij over niet minder dan vijftig zetels, precies een derde van de volksvertegenwoordiging. Dat was in het oogstjaar 1963. In 1972 tuimelde dit zeteltal al naar zevenentwintig, waarna ijlings met de eveneens flink in de rui zittende antirevolutionairen en christelijk-historischen het Christen-Democratisch Appel werd opgericht, waardoor met vereende krachten het verval aan aanhang enigszins werd gecamoufleerd. In die eerste jaren leek dit CDA, door enig rooms-katholiek geritsel en gefoezel, een gehermodelleerde KVP te zijn. De eerste premier was immers de clowneske A.A.M. van Agt, opgevolgd door de niet-onbekwame, in elk geval in het ritselen en foezelen hoogstbedreven R.F.M. Lubbers. Maar ja, Van Agt doet inmiddels iets onduidelijks in het buitenland, terwijl Lubbers wegens metaalmoeheid de fakkel aan Elco Brinkman, protestant uit de Alblasserwaard, heeft overgegeven. Waar zijn zij gebleven, de katholieken? Zij zijn nog steeds wethouder of burgemeester, veelal in het zuiden des lands, voor zover zij niet wegens belangenverstrengeling in de bak zitten. Landelijk gezien is hun invloed tot een minimum teruggebracht. Van de acht CDA-ministers in het huidige kabinet zijn er slechts twee rooms-katholiek. De gereformeerden bezetten 57 procent van de ministersposten - en als straks Ernst Hirsch Ballin wegens wereldvreemdheid en incompetentie op zijn plank de Tweede Kamer wordt uitgedragen teneinde door zo'n schrale gereformeerde staatsrechtsgeleerde te worden vervangen, zal Nederland eindelijk weer een protestantse natie zijn - althans tot 4 mei, als wij, het kiezersvolk, ons weer enigszins met de inrichting van staat en volksvertegenwoordiging mogen bemoeien.
Dordt heeft gewonnen van Rome. De gereformeerden leveren met Brinkman de premier-in-hope. De senaatsfractie wordt, na het vertrek van de onkreukbare Kaland, geleid door de eveneens christelijk-historische Van Leeuwen. De rooms-katholieke clerus ziet vol argwaan toe. Niet voor niets is recentelijk de Haarlemse bisschop Bomers demonstratief uit het ‘nihilistische’ CDA getreden. Al dat tactisch opereren rond de evenredige verdeling der zetels onder de diverse ‘bloedgroepen’ ten spijt is het CDA inmiddels een protestantse - en vooral antirevolutionaire - partij geworden. Terecht; de gereformeerden hebben, anders dan de katholieken, traditioneel ‘een innerlijke drijfveer tot de politiek’, zoals de Leidse hoogleraar J.Th.J. van den Bergh constateert. ‘Gereformeerden hebben het politieke ambt altijd als een roeping beschouwd, de katholieken niet. Integendeel. Zij zagen de politiek lange tijd als een noodzakelijk kwaad, niet iets waarop je je geldingsdrang richtte. Als een katholiek ambities had, werd-ie zakenman of onderwijzer.’
Omdat het klassieke papisme niet meer bestaat, heeft ook het klassieke antipapisme veel van zijn relevantie verloren. Antipapisme anno 1994, wie verspilt er nog zijn intellectuele aandacht aan? Het is blaffen tegen de maan, bij gratie van het ontbreken van een getalsmatig serieus te nemen katholieke populatie. Incidenteel schijnt er nog wel eens een kluitje roomsen te worden gesignaleerd in een van die geografisch geheel geisoleerde kerkdorpen bezuiden Venlo, maar meer dan een sekte is het al lang niet meer.
En zoals de meeste minderheidsgroepen hebben de katholieken iets aandoenlijks gekregen. Zij hebben al jarenlang een welsprekend advocaat in de figuur van de Tilburgse priester-socioloog Walter Goddijn, die thuis ter versterking van het moreel een kaartenbak vol verdienstelijke katholieken bijhoudt. Joop van den Ende, Astrid Joosten, Hennie Huisman. ‘Allemaal katholiek. Ontzettend leuke meiden en jongens zitten daarbij.’ Om maar te zwijgen van Louis van Galen (= Louis van Gaal), Renate Dorresteyn (= Renate Dorrestein) en Yoep van ‘t Heck (= Youp van ’t Hek). En politici als Jos van Kemenade, Jo Ritzen, Hans Alders, Thijs Woltgens en Marcel van Dam. 'Allemaal katholiek gedoopt’ - en allemaal, constateer ik op mijn beurt, sociaal-democraat geworden op het moment dat zij de leeftijd des onderscheids bereikten.
Echte, herkenbare cultuurdragers hebben de katholieken niet meer, de bejaarde Limburgse komiek Toon Hermans niet te na gesproken. De basis van het politiek katholicisme, ook in zijn sympathieke, sociale vorm, is inmiddels smal geworden. Het Vaticaan en de operettefiguren die van Romeinse zijde in Nederland zijn geposteerd, worden inmiddels zo weinig serieus genomen dat het nauwelijks de moeite loont ertegen te keer te gaan.
Een boek over het antipapisme in Nederland na 1945, hoofdtitel Een smeulend vuur, gaat dus per definitie uit van een schrale arbeidshypothese. De auteur is de historicus drs. L.J. Wartena. Hoe wonder is de wetenschap! Hij werd ‘geheel belangeloos’ door de heer A.F. van Toor, redacteur van het Reformatorisch Dagblad, ingewijd in de wereld der bevindelijk gereformeerden. Ook interviewde hij voornoemde Walter Goddijn, ‘zelf mikpunt van antipapistische aanvallen’.
Gedurende tweeeneenhalf uur werd hij ‘buitengewoon vriendelijk’ ontvangen door mevrouw M.H.M.F. Gardeniers-Berendsen, die in zowel het eerste als het derde kabinet-Van Agt de cultuur beheerde. Verder is de auteur door mr. B.W.M. Zegers ‘in een lang telefoongesprek’ ingeleid in de wereld van de conservatieve katholieken.
Omdat het een en ander hoogstens zou volstaan voor het eerste het slechtste weekbladartikel ging Wartena natuurlijk de archieven in, om daar uiteindelijk merkwaardig weinig wijzer van te worden. Van J.P. Guepin, een van die zeldzame papenvreters in den lande, heeft hij nog nooit gehoord, noch van zijn beroemde essay De rooms-katholieke kerk, een misdadige organisatie (1966), dat achtereenvolgens door De Gids, Maatstaf en Vrij Nederland is geweigerd, om uiteindelijk in het Hollands Maandblad te worden gepubliceerd. Waar is het Geillustreerd Anti-Papistisch Zakboekje (1985) gebleven, waarin onder meer het rechts-reformatorisch anti-papisme is gedocumenteerd? Van het principieel antirooms studentenblad Propria Cures heeft de auteur blijkbaar nog nooit gehoord, noch van de daarin gepubliceerde aanvallen op de ‘roomse draaikont’ W.A.M. de Moor (letterkundige) en ‘de grootste druipkaars die er voor de Maagd Maria ooit is opgestoken’, zijnde Willibrord Nieuwenhuis (mediapersoonlijkheid). Veel over het pausbezoek in 1985, niets over de in dit kader georganiseerde PC-avond waarin onder het motto ‘Stop de Paus - Basta Papa’ de staf over ‘de snorharen van de Heilige Theresia’ werd gebroken. In een boek dat beoogt te betogen dat ‘op de bodem van de Nederlandse ziel’ een ‘antipapistisch vuurtje’ zou smeulen hadden, dunkt mij, deze - overigens marginale - voorbeelden van antipapisme niet mogen ontbreken.
De schrijver inventariseert drie min of meer recente minirellen rond zijn miniminderheid. De eerste ontstond toen prinses Irene, verliefd op een Spaanse carlist, katholiek werd, waarna de Ireneschool te Tholen besloot zich om te laten dopen. De tweede was een bezeerde reactie op de VPRO-documentaire Godsdienst RK (1980), onder redactie van Walter Goddijn gebundeld in een gelijknamig boek met half-obligate, half-hilarische conclusies: antikatholicisme staat op een lijn met antisemitisme en ook was het een ongehoord schandaal de bisschop van Den Bosch als ‘de kanunnik van Oeteldonk’ te typeren - ‘Humor kan heel vunzig zijn.’ De derde en laatste minirel betrof het bezoek dat Johannes PaulusII in 1985 aan Nederland bracht, wat inderdaad een grote sof is geworden, niet zozeer door toedoen van de niet-katholieken, maar door de pure onverschilligheid van de zijde van Zijn potentiele supporters. Toegegeven, elders in de wereld weet de dienstdoende paus van Rome soms honderdduizenden op de been te krijgen, met name in de zonbeschenen gebieden met veel achterlijkheid en analfabetisme. Te onzent - het tekent de situatie - was voor de beoogde massabijeenkomst het stadion Galgewaard te Utrecht gereserveerd. Katholisme in het vrijgevochten Nederland van nu - de aanhangers van deze stroming zijn vergelijkbaar met die van FC Utrecht, een niet te verwaarlozen, maar door weinigen gevreesde middenmotor. Katholicisme thans - als de firma C&A niet zo vriendelijk was geweest het bezoek van de paus te subsidieren, had Hij tweede klasse moeten reizen en was Hij noodgedwongen bij r.k.-particulieren ondergebracht. De vraag is trouwens of de maatschappij er in sociaal opzicht zoveel beter op is geworden nu het geloof in het algemeen en het katholicisme in het bijzonder zoveel aan gezag heeft ingeboet, teneinde te worden vervangen door de denkwereld van eigentijdse, spijkerharde, egogerichte agnostici, de nieuwe heersende klasse in de samenleving. Renate Rubinstein heeft, als wel vaker, een paar verstandige woorden over dit onderwerp gesproken. ‘Ik heb van oudsher sympathie voor de christelijke godsdienst’, schreef zij, ‘omdat-ie een kracht ten goede is gebleken in jaren van bezetting of van inheemse machtsovername door atheistische, totalitaire regimes. Ik weet het, toen de Kerk nog de macht daartoe had, onderdrukte ze ketters, ongelovigen en joden, maar dat heb ik niet meegemaakt, ik heb de Kerk alleen meegemaakt als een weliswaar zwakke, maar toch vrij betrouwbare contra-macht. Als je, als jood, wilde onderduiken had je meer kans bij de pastoor dan bij de afgevallen katholiek en meer bij de gereformeerden dan bij de sociaal-democraten.’
Nu hun macht is gebroken, heb je, als eenvoudig ongelovige, van de roomsen weinig last meer. Het Mandement is al lang wijselijk ingetrokken, trouwens, er zijn geen socialistische kranten meer om te verbieden, zomin als er nog katholieke kranten zijn. Katholicisme-anno-nu, het is hoogstens een beperkte vorm van geluidsoverlast: ‘De tirannie galmt door de lucht; ’t is zondag en de klokken schallen. Onthutst door al dit religieus gerucht ben 'k uit mijn bed gevallen.’ Het lijkt mij een smalle basis voor de theorie dat in Nederland ‘een antipapistisch vuurtje’ zou smeulen.
De slotzin van de schrijver is niet zonder pathetiek: ‘Om de bewijzen daarvan te leveren moest dit verhaal verteld worden.’ Aan wie? Waarom? Met welke argumenten? Het is mij na lezing van het boek niet duidelijk. Het betreft vanzelfsprekend een opgeblazen doctoraalscriptie, op de markt gebracht door de gereformeerde uitgeverij Kok uit Kampen, want zelfs een behoorlijke rooms-katholieke uitgeverij is in Nederland niet meer voorhanden.