
In 1994 hadden Harry Huang en zijn vrouw Zhang Li Lily Burger een goedkoop toeristenrestaurantje op de oever van de rivier de Jin in Chengdu, de hoofdstad van de provincie Sichuan. De stad was destijds nog niet de uitdijende metropolis met zeven miljoen inwoners die ze tegenwoordig is en veel mensen woonden nog in de schilderachtige houten huizen van de oude stad. Chengdu, zestienhonderd kilometer ten zuidwesten van Beijing, was een toevluchtsoord vanuit de grote steden aan de Chinese kust en een toegangspoort tot Tibet.
Op een dag bezocht een Australisch echtpaar het restaurant. De man, mager, ascetisch en met een indringende blik, begon te praten over een idealistisch onderwijssysteem dat in de vroege twintigste eeuw in Midden-Europa was geïntroduceerd. Daarin lag de nadruk op de noodzaak kinderen te helpen zich te ontwikkelen tot een individu en het was gebaseerd op ideeën over reïncarnatie, vrije wil en individualiteit. Na vier dagen vertrok het paar, na Harry en Li te hebben verzekerd dat ze contact zouden houden.
Harry bleef nadenken over wat de Australiër had gezegd. Voor Chinezen van zijn generatie – hij is in 1968 geboren – was het een verwarrende tijd. In de jaren tachtig had er een gevoel van groot politiek optimisme geheerst. Na Mao’s dood en het einde van de Culturele Revolutie leek door de verstrekkende hervormingen van Deng Xiaoping China’s toekomst open te liggen. Het neerslaan van de studentenprotesten in 1989 maakte een einde aan deze hooggespannen verwachtingen en de energie van de Tiananmen-generatie richtte zich op andere mogelijkheden, zoals het ondernemerschap. Harry voltooide zijn studie in 1992 en zwierf door China zonder te weten wat hij met zijn leven wilde beginnen. Nadat hij Li had ontmoet, die in Chengdu lerares was, streek hij daar neer. Het bezoek van de Australiërs leek opeens de mogelijkheid te bieden een doel na te streven dat minder egocentrisch was dan geld verdienen. En hun onderwijsideologie leek aanlokkelijk. Li was in haar baan gefrustreerd geraakt door de starre methoden en het mechanische stampwerk in het Chinese onderwijs.
Een paar weken later schreef Harry naar Emerson College, een instelling voor alternatief onderwijs in Engeland, en kreeg een volledige beurs aangeboden om zich toe te leggen op het Vrije School-onderwijs (in andere landen meestal Waldorf-onderwijs genoemd) en de ideeën van Rudolf Steiner, de Oostenrijkse mysticus die de beweging had gesticht. Hij had geen woord van Steiners werk gelezen, maar hij accepteerde het aanbod onmiddellijk. Li verwachtte hun eerste baby, maar volgde Harry later naar Engeland en ook zij begon te studeren.
Steiner ontwikkelde zijn onderwijstheorieën in 1919, toen de eigenaar van de Waldorf Astoria-sigarettenfabriek in Stuttgart hem vroeg een school op te zetten voor de kinderen van zijn werknemers. Duitsland verkeerde in grote beroering – het einde van de Eerste Wereldoorlog was gevolgd door een revolutie – en de nieuwe school was bedoeld om de strenge discipline van de traditionele scholen te hervormen. Steiner was van mening dat kinderen geleidelijk uit wat hij ‘de etherische wereld’ noemde, waarin ze voor hun geboorte hadden verkeerd, moesten worden geleid en dat onderwijs eerst de handen, dan het hart en daarna het verstand diende aan te spreken. Kinderen die Vrije School-onderwijs volgen spelen veel als ze jong zijn en leren vaak pas lezen in klas 4 of 5. Nadat Harry en Li bijna tien jaar lang Steiners systeem hadden bestudeerd, keerden ze terug naar Chengdu om daar China’s eerste Vrije School op te richten.
De Vrije School in Chengdu opende in het najaar van 2004. Aanvankelijk was het weinig meer dan een kinderdagverblijf dat in een verlaten vissersoord moest strijden voor zijn bestaan. In de winter was het er klamvochtig, in de zomer bloedheet en het hele jaar door vergeven van de muggen, kortom zo onaangenaam dat tegen het einde van het eerste semester alle ouders hun kinderen hadden weggehaald. Zelfs Harry en Li stuurden hun kinderen uit logeren bij Harry’s familie. De school kon de rekeningen niet betalen en het echtpaar vroeg zich af of China wel klaar was voor de Vrije School.
Toch had het Vrije School-onderwijs ondergronds door het hele land volgelingen gekregen. Op internet circuleerden verhalen over een jonge Duitser met een Vrije School-opvoeding die in Zuid-China met arme dorpelingen werkte. Op de Chinese staatstelevisie verscheen een karakterschets van hem en hij oogstte bewondering vanwege zijn idealisme. Mensen raakten ook geïnteresseerd in Steiners theorieën over alternatieve levenswijzen: biodynamische landbouw (een soort biologische landbouw), antroposofie (een complexe spirituele ideologie) en euritmisch dansen (een sjamanistische versmelting met de wereld van de geesten).
Om ouders te overtuigen organiseerden Harry en Li workshops en lessen in kleien, poppen maken en aquarelleren. Vrijwilligers verschenen bij de school. De meesten waren Chinees, maar er kwamen ook buitenlanders en ze woonden allemaal samen op het schoolterrein. Romantische relaties floreerden, evenals ruzies. Buitenlandse Vrije School-aanhangers maakten zich zorgen dat de meeste Chinezen Steiners werk niet hadden gelezen, terwijl de Chinezen zich afvroegen of de Vrije School-visie te verenigen viel met de Chinese cultuur. De discussies gingen door tijdens het hele voorjaarsfestival ter ere van het Chinese Nieuwjaar.
‘Iedereen keek toe: was het goed?’ zei Li. ‘Eindelijk kwamen ze, na het voorjaarsfestival in 2005. Ik weet niet waarom, maar plotseling kwamen ze.’
De school van Harry en Li heeft nu ruim driehonderd leerlingen, van kleuterklas tot klas 8. Er is een wachtlijst van vijf jaar en er bestaan plannen om de school vier keer zo groot te maken door er een middelbare school en een nieuwe campus voor duizend leerlingen aan toe te voegen. Nog geen tien jaar geleden bestond er geen enkele Vrije School in China, nu zijn er tweehonderd kleuterscholen en meer dan dertig lagere scholen. In een land dat nog zoekt naar zijn nationale identiteit groeit de beweging uit tot een van de meest invloedrijke tegenculturen.
De opkomst van Vrije Scholen zet vraagtekens bij de westerse veronderstellingen omtrent Chinese ‘tijgermoeders’ die hun kinderen dwingen om tot elke prijs hoog presterende robots te worden. Een toenemend aantal ouders komt terug op de verdiensten en gevaren van het systeem. Mensen zijn geschokt door trieste verhalen als dat wat afgelopen oktober de ronde deed over een jongen uit Chengdu die zelfmoord pleegde door van een gebouw van dertig verdiepingen te springen. Hij liet een briefje achter met ‘Meester, ik kan het niet.’ >
Onderwijs is al meer dan honderd jaar een centraal onderwerp in China’s omwentelingen. Tijdens het grootste deel van de negentiende eeuw trachtten hervormers China’s neergang te keren door elementen van de westerse technologie over te nemen. Een van de hindernissen was het keizerlijke examensysteem waarmee eeuwenlang de ambtenaren in het land waren geselecteerd via vergelijkende examens die gebaseerd waren op het uit het hoofd leren van teksten van Confucius. Het systeem versterkte de kracht van het enorme rijk, maar creëerde ook een kaste van geleerde ambtenaren die weinig geschoold was in praktische zaken. In 1906 werden de examens afgeschaft. Vijf jaar later stortte China’s tweeduizendjarige keizerrijk in toen de keizer afstand deed van de troon.
Er volgden tientallen jaren van experimenten met het hervormen van China’s politieke en educatieve systemen. Vrijwel elke belangrijke filosoof, romanschrijver en politieke leider kwam met ideeën en plannen die in veel gevallen geënt waren op buitenlandse modellen. In 1919 nodigde de filosoof en taalhervormer Hu Shih de Amerikaanse onderwijstheoreticus John Dewey uit naar China te komen om zijn filosofie van het pragmatisme uiteen te zetten. Dewey was zo enthousiast over de gistende samenleving dat hij twee jaar bleef. ‘Niets in de huidige wereld – zelfs Europa in de stuiptrekkingen van haar heropbouw niet – valt met China te vergelijken’, schreef hij.
Toen de communisten in 1949 aan de macht kwamen, begonnen zij een programma van onderwijs voor de hele bevolking. Hoewel de Culturele Revolutie leidde tot het sluiten van scholen en het zenden van studenten naar werkkampen op het platteland werd in de eerste dertig jaar van het communistische regime het analfabetisme nagenoeg uitgeroeid – een grote tegenstelling met landen als India die nog steeds veel problemen hebben met het creëren van een arbeidspotentieel dat kan lezen en schrijven. Alle grote steden hebben nu buitengewoon goed toegeruste middelbare ‘sleutelscholen’ en in het onderwijsprogramma ligt de nadruk op wiskunde, natuurwetenschappen en talen. Het systeem wordt in internationale beoordelingen algemeen geprezen. In de pisa-toets overtreffen leerlingen van middelbare scholen in Sjanghai regelmatig hun leeftijdgenoten in de Verenigde Staten en Europa.
Niettemin beschouwen Chinese intellectuelen het onderwijs nu als een van de grootste problemen waarmee het land te kampen heeft. Ik bezoek Ran Yunfei, een kritische schrijver en maatschappelijk commentator, in zijn appartement in een oude buurt in Chengdu. In een van zijn boeken, Diep gat, somt hij zes onderwerpen op die volgens hem een nationale crisis zouden kunnen veroorzaken, waaronder het ‘versleten, holle en vastgelopen Chinese onderwijssysteem’. Hij denkt dat onderwijshervorming de enige manier is om corruptie en andere problemen die in China endemisch lijken uit te roeien.
Ran is 49 en behoort tot de etnische minderheid van de Tujia, die in de Witte Bergen ten oosten van Sichuan wonen. Hij is klein en donker en zegt van zichzelf dat hij eruitziet als een vogelvrije misdadiger uit een klassieke Chinese roman – in de sociale media wordt hij tufeiran genoemd, ‘bandiet Ran’. We ontmoeten elkaar in zijn werkkamer. Als ik hem naar het onderwijs vraag, wijst hij op twee grote houten kasten.
‘Al jaren lang verzamel ik boeken over Chinees onderwijs – en ik bedoel jaren en jaren lang’, zegt hij op staccatotoon en hij spert zijn ogen open om dat te onderstrepen. ‘Ik heb leerboeken van de Qing-dynastie, de republikeinse tijd, de boeddhistische kloosters, gevangenissen, alles wat je kunt verzinnen. En natuurlijk uit de communistische tijd.’ Hij zegt dat alle groepen in China onderwijs altijd hebben behandeld als een mogelijkheid om mensen te vormen naar een model, maar dat de communisten verder gingen. ‘Zij dachten dat ze mensen konden vormen door de geschiedenis die ze leerden te vervormen. Het resultaat is moreel verval.’
Particuliere scholen zijn een uitzondering in China en Chinese kinderen mogen geen confessionele scholen bezoeken, dus het staatsprogramma voor onderwijs, waarin politiek en de versie van de geschiedenis zoals de Partij die ziet een grote rol spelen, overheerst. Wanneer jongeren ontdekken dat de helden over wie hun verteld is in feite producten zijn van het propaganda-apparaat van de Partij worden ze natuurlijk cynisch. Een universitair student genaamd Zhong Daoran publiceerde onlangs een boek waarin het wijdverbreide gevoel van walging werd samengevat: ‘Op de lagere school beroven ze ons van onze onafhankelijke waarden, op de middelbare school ontnemen ze ons het vermogen om onafhankelijk te denken en op de universiteit ontnemen ze ons onze dromen en idealisme. Zo worden onze hersens even leeg als de onderbroek van een eunuch.’
Hoewel alle Chinese scholieren en studenten hetzelfde nationale onderwijsprogramma volgen, zijn scholen heel verschillend. In sommige plattelandsstreken moeten de kinderen elke dag een kruk mee naar school nemen omdat er niets is om op te zitten; in welvarender gebieden zijn computers en goed geoutilleerde laboratoria de norm. De betere scholen eisen van leerlingen een toelatingsexamen en omkoping is gangbaar. Onlangs stond het hoofd van een lagere school terecht omdat hij meer dan twintigduizend dollar had aangenomen om kinderen op zijn school toe te laten. Een administrateur van een middelbare school die verbonden was met een elite-universiteit in Beijing vertelde me dat ouders er meer dan vijftigduizend dollar voor over hebben om hun kinderen daar op school te krijgen. ‘Ze vinden het dat geld waard, omdat je naar de universiteit kunt als je van de juiste school komt’, zei hij.
De druk om toegang te krijgen is immens. Ondanks een hausse in het bouwen van universiteiten de afgelopen vijftien jaar zijn er voor goede instellingen veel te veel aanmeldingen. Toegang tot de universiteit is afhankelijk van een berucht examen, het gaokao. Middelbare scholieren gebruiken de hele zesde klas om zich daarop voor te bereiden en velen bezoeken ’s avonds en in het weekend ook nog stoomcursussen. Verhalen over vergezochte methoden om succes te garanderen: scholieren zijn verbonden met zuurstoftanks zodat ze harder kunnen studeren, en meisjes krijgen orale anticonceptiemiddelen toegediend om te voorkomen dat hun menstruatiecyclus hun prestaties beïnvloedt.
Regeringsfunctionarissen beginnen te onderkennen dat scholieren en studenten enorm onder druk staan. Vorig jaar verbood het ministerie van Onderwijs geschreven huiswerk tijdens de vakantie voor zes- en zevenjarigen. De regering heeft gezegd dat ze het belang van de gaokao wil reduceren en mogelijk andere factoren bij de toelating tot de universiteit zal betrekken. Discussies over mogelijkheden om scholen te hervormen zijn geleidelijk toegestaan en er is een stroom boeken gepubliceerd met titels als Laat mij alstublieft langzaam opgroeien. Ran voelt zich aangemoedigd door deze ontwikkelingen, maar zegt dat de diepere culturele problemen blijven bestaan, zoals het heilige geloof in de verdiensten van uit het hoofd leren, een erfenis van de traditionele examens uit de keizertijd. In toenemende mate vreest China dat zulke methodes niet het soort creativiteit en onafhankelijk denken opleveren waardoor het met het Westen kan concurreren. ‘Op het moment zetten heel veel ouders hun kinderen gewoon af bij school en denken: dat was het weer’, zegt hij. ‘Maar we moeten verantwoordelijkheid nemen voor het onderwijs aan onze kinderen.’

Elke ochtend om half negen staan de leerlingen uit klas 3 van de school in Chengdu in de rij om hun lerares Shi Beilei een hand te geven. Het is een van de kleine rituelen van het Vrije School-onderwijs die getuigen van gelijkwaardigheid en respect. Shi praat een paar momenten met elk kind en kijkt het daarbij hartelijk en rechtstreeks aan.
De wanden van het klaslokaal zijn geelgroen geverfd waardoor de ruimte een licht, vaag gevoel oproept. In het Vrije School-systeem worden kleuren, textuur en materialen in het klaslokaal zorgvuldig gekozen om kinderen geen schok te geven door een hoekige, al te intellectuele omgeving. In de kleuterschoolafdeling is het meubilair gedrapeerd met roze stof. Op een met linnen overtrokken prikbord in Shi’s lokaal hangen schilderingen van de leerlingen – aquarellen van bomen en bloemen. Zoals in alle klaslokalen van Vrije Scholen zijn er geen computers, overheadprojectoren of oprolschermen. In plaats daarvan is er een groot schoolbord met twee zijpanelen die scharnieren als een triptiek.
De les begint met tegen de wanden geschoven lessenaars. De kinderen vormen een kring en beginnen ritmisch te klappen. Het plezier loopt uit op een rekenoefening om tafels van vermenigvuldiging te leren. Shi roept opgaven bij de eerste drie klappen en de kinderen antwoorden bij de vierde. Geleidelijk verhoogt Shi het tempo en laat de leerlingen sneller denken. Sommigen houden het niet bij, maar niemand lijkt zich beschaamd te voelen.
Dan opent Shi de panelen van het schoolbord en onthult een door haar gemaakte prachtige kleurkrijttekening van Pangu, een harige reus uit de Chinese mythologie die het universum schiep door Hemel en Aarde te scheiden met een zwaai van zijn bijl. Het Vrije School-programma is gebaseerd op Steiners overtuiging dat de ontwikkeling van het individu de ontwikkeling van een beschaving weerspiegelt, dus in de eerste jaren wordt heel veel aandacht besteed aan scheppingsmythen en fabels. Naast de tekening heeft Shi een verhaaltje in versvorm geschreven om de leerlingen te helpen de tien hemelse stammen en de twaalf aardse takken te onthouden die deel uitmaken van het traditionele Chinese ordeningssysteem dat wordt gebruikt om de dagen van de week en de jaren van de dierenriem te benoemen.
De kinderen hebben twintig minuten pauze tijdens het verblijf in hun klaslokaal en krijgen wat te eten, nadat ze eerst een danklied aan de lucht, de aarde en de boeren ten gehore hebben gebracht. Daarna volgen twee lessen van 45 minuten, één voor Engels en één voor handwerken, wat in de derde klas breien betekent. Later zullen ze lunchen en ’s middags volgen vioolles en kalligrafie.
Net als diverse andere leraren vertelt Shi dat ze dit beroep heeft gekozen als een manier om zich zowel intellectueel als spiritueel te ontwikkelen. Ze is nu 35 en heeft eerder gewerkt bij niet-gouvernementele organisaties die trachten de armoede te verlichten en het milieu te verbeteren. Twee dozijn jonge kinderen opvoeden lijkt haar effectiever. ‘Voor mij is het een goede omgeving om mijn werk te doen’, zegt ze. ‘Ik vind ook dat ik een hoop leer. Ik werk door middel van scheppingsmythen, dat is iets wat me werkelijk interesseert.’
Maar niet alle klassen worden zo zorgvuldig geleid. Een vierde klas die ik in juni bezocht viel van de ene crisis in de andere. De oorspronkelijke lerares was met zwangerschapsverlof en haar vervangster had geen enkele ervaring. Gewoonlijk gaan Vrije School-leraren met hun leerlingen mee naar volgende klassen, een praktijk die een hechte band creëert, maar het voor een nieuwkomer moeilijk kan maken om een klas over te nemen. Veel kinderen kwamen te laat. Ze schonken geen aandacht aan de vervangster en sommigen vielen zelfs in slaap. David Wells uit Chicago, die Engels geeft op de school, zei dat ouders en onderwijzend personeel zo aarzelend zijn in het stellen van regels dat er soms anarchie heerst. ‘Gedrag als dit heb ik soms in de West Side in Chicago gezien’, vertelde hij. ‘Het ligt aan het ontbreken van grenzen. Toen ik hier kwam en zei dat we discipline nodig hadden, dachten sommige leraren dat ik straffen en beloningen in Chinese trant bedoelde. Dat bedoelde ik niet, maar wanneer een leerling tegen de onderwijzer zegt “fuck off”, heb je een leidraad nodig om te weten wat je moet doen.’
Chengdu is door bergen van de rest van China gescheiden en heeft de naam een tolerante stad te zijn, maar zich te verzetten tegen een centraal gezag. Misschien door de geïsoleerde ligging is ze in tijden van oorlog vaak een bolwerk geweest en ze was in het verleden ook het toneel van verschillende opstanden. Tweemaal is de hele bevolking over de kling gejaagd en na een opstand in de zeventiende eeuw raakte de stad zo ontvolkt dat ze door de regering werd herbevolkt met mensen uit andere provincies. Mensen in Chengdu voeren de befaamde verdraagzaamheid van de stad vaak terug op die gebeurtenis: omdat de inwoners verschillende dialecten spraken en verschillende tradities hadden, moesten ze leren om uiteenlopende opvattingen te accepteren.
De vele parken en tempels in Chengdu hebben openbare ruimtes waar mensen bijeenkomen om urenlang over publieke kwesties te praten – in tegenstelling tot de meeste steden in China, die traditioneel minder van dat soort ruimtes hebben. De inwoners zeggen dat deze unieke stedelijke sfeer open discussie over publieke gebeurtenissen bevordert en de klakkeloze acceptatie van propaganda verhindert. Die bewering valt moeilijk te staven, maar de stad heeft na Beijing de hoogste concentratie aan dissidenten en beschikt ook over een bruisende gay scene, wat elders nog een uitzondering is.
Na een tijdje in de stad te zijn, leer ik de Vrije School-ouders te onderscheiden. De mannen dragen vaak wijde broeken en T-shirts. De vrouwen hebben golvende rokken. Ze vragen zich af of het voor hen van belang is tijdens hun Europese vakantie de oorspronkelijke Waldorf Schule in Stuttgart te bezoeken. Het gegeven dat die ouders de financiële middelen hebben om hun vakantie in Europa door te brengen, is voor mij aanleiding te informeren wat ze voor werk doen. De antwoorden zijn vaag. ‘Zaken’, zeggen ze of ‘import-export’. Een man vertelt dat hij rijk is geworden met de verkoop van bontmantels aan Russen. Het lesgeld van de school bedraagt drieduizend dollar per jaar, bijna evenveel als het jaarsalaris van de gemiddelde inwoner van Chengdu. Maar niet alle ouders zijn rijk. Sommigen worden leraar aan de Vrije School zodat hun kinderen die voor de helft van de normale prijs kunnen bezoeken.
In de tuin van een boerderij die door verscheidene Vrije School-gezinnen wordt gedeeld ontmoet ik Ju Zhen, een moeder. In de heldere herfstlucht kijken we toe hoe haar zevenjarige dochter twee stukken hout aan elkaar timmert: een krukje begint vorm aan te nemen.
Ju is afgelopen zomer op school gekomen. Daarvoor was ze acht jaar lang een bekroonde natuurkundelerares in Nanjing. Ze is 37 en had ongeveer alles wat het staatssysteem te bieden heeft: een goed salaris, een auto en een appartement. Maar ze maakte zich zorgen over haar dochter. Ju was opgegroeid op het platteland en zag pas de binnenkant van een klaslokaal toen ze zeven was. Haar dochter zat op haar vijfde al op een ‘goede’ lagere school en leerde talen en wiskunde. Ju wist dat het meisje binnen de kortste keren geconfronteerd zou worden met eindeloze toetsen en stapels huiswerk. Dus zei ze haar baan op en verhuisde naar Chengdu, zestienhonderd kilometer westelijker. Haar dochter zit in de eerste klas van de Vrije School in Chengdu en Ju is aangesteld om deze herfst te helpen een middelbare-schoolprogramma voor de school te ontwikkelen, wanneer er een negende klas zal worden toegevoegd.
Ze verdient veel minder dan vroeger en geniet in haar nieuwe baan niet zoveel aanzien. Ze durfde het zelfs haar ouders niet te vertellen totdat de overstap definitief was. ‘Voor hen zou het te angstaanjagend zijn geweest’, zegt ze. Ze keuren het nog steeds niet goed, maar zijzelf is blij dat ze de stap heeft genomen. Haar dochter heeft nu minder huiswerk en leert met haar handen werken. Ju heeft haar auto verkocht, is vegetariër geworden en draagt nu katoenen rokken.
‘In het verleden deed ik niets dan gedachteloos werken, werken en nog eens werken’, vertelt ze. ‘Ik deed overwerk en verdiende een hoop geld, maar ik had nooit tijd. Ik gebruikte het geld om in een dure supermarkt dure levensmiddelen te kopen. Ik werkte van maandag tot en met vrijdag en gebruikte vervolgens het weekend om het geld uit te geven. Ik leidde een fastfoodleven.’
De boerderij waar ik met Ju heb afgesproken is een vroegere agrarische gemeenschap van betonnen, gestucte bungalows die tussen hagen, bomen en kleine akkers staan. Ongeveer veertig gezinnen zijn hierheen verhuisd. In overeenstemming met de Vrije School-principes houden de meeste ouders hun kinderen weg van televisie en andere elektronica en stimuleren ze om buiten te spelen. De Vrije School adviseert ook dat gezinnen hun avondmaaltijd gezamenlijk thuis gebruiken, terwijl ouders die hogerop willen eerder geneigd zijn hun kinderen bij een grootouder of huishoudster achter te laten en hun avonden in restaurants door te brengen om een guanxi op te bouwen – het complexe netwerk van relaties dat van doorslaggevend belang is om vooruit te komen in de wereld.
Kinderen rennen om ons heen en hollen naar buiten door een bamboehek. Iedereen is op weg naar een stukje land dat zes gezinnen van plaatselijke boeren hebben gehuurd. We passeren een paar dorpsbewoners die ons aanstaren. Voor hen zijn de Vrije School-aanhangers rare, ontwikkelde mensen die als boeren willen leven, maar geen kunstmest gebruiken.
Op weg naar het veld spreek ik met Michael He, een van de ouders. Hij ontwerpt software en is een lange kerel met brede schouders en een groot, vierkant gezicht. Hij vertelt dat hij geïnteresseerd is in Steiners filosofie, maar er niet heilig in gelooft. Het is hem er meer om te doen zijn dochter een minder starre opvoeding te geven en een nieuwe lifestyle te verkennen.
‘In het verleden, toen ik in de stad woonde, ging ik bijna nooit naar buiten’, zegt hij terwijl we een gravelpad aflopen. ‘Boeken lezen is prettig. Vroeger ging ik gewoon online.’ We bereiken het stuk land dat de gezinnen hebben gehuurd. De mannen verdelen het hele veld snel in afzonderlijke stukken. ‘Ik wil een groot stuk,’ schreeuwt Ju en de mannen geven gevolg aan haar vraag met ongeveer 180 vierkante meter. Een paar dagen later kom ik haar toevallig op school tegen. ‘Ik heb aspergesla geplant en mijn dochter bonen’, zegt ze. ‘Ik moest haar voordoen hoe ze een schoffel moest gebruiken.’
In de loop van de jaren hebben vrijwilligers het terrein van de Vrije School in Chengdu veranderd in een prachtige campus, met een bamboebos, een pagode en een U-vormig gebouw voor de lagere school rond een rotstuin. In de herfst heb ik een afspraak met Li in haar geïmproviseerde kantoor, een kleine vergaderkamer die versierd is met foto’s van burgemeesters en plaatsvervangende gouverneurs die de school hebben bezocht. Li, nu 42, heeft een rimpelloos, rond gezicht met volle lippen. Als we het over de eerste jaren van de school hebben, vertelt ze hoe ze er een vergunning voor heeft gekregen. Vanwege de strenge Chinese wetten werken de meeste lagere Vrije Scholen zonder vergunning en kunnen ouders er niet van verzekerd zijn dat academische prestaties buiten het Vrije School-systeem erkend zullen worden. Li zegt dat zij geluk heeft gehad: klasgenoten van haar kweekschoolopleiding zijn nu ambtenaren bij de lokale afdeling van het ministerie van Onderwijs.
‘Toen we opengingen, zei de regering: zorg ervoor dat je geen problemen maakt op drie gebieden – religie, politiek en veiligheid’, zegt Li. ‘De veiligheid van de kinderen is natuurlijk van het grootste belang, maar blijf ook af van politiek en religie. Als je daarin verzeild raakt, zal niemand een reddende hand uitsteken.’ Ze zegt dat ze zich wel aangetrokken voelt tot Steiners antro-filosofische ideeën, maar dat dat geen invloed heeft op de school.
Li vertelt dat het grootste probleem waarmee de school op het moment wordt geconfronteerd de dringende noodzaak is om uit te breiden. Veel kinderen naderen de leeftijd dat ze naar de middelbare school zullen gaan, maar de school gaat niet verder dan de achtste klas. Rijkere ouders willen graag uitbreiding en hebben het geld om dat te financieren. Veel leraren zijn ertegen, omdat ze zich zorgen maken dat er niet voldoende leraren zijn die voldoende getraind zijn in de Vrije School-methode. Maar sommige ouders kan dat niet schelen, voor hen is de Vrije School weinig meer dan een begeerlijk westers merk.
‘Eén derde van de ouders is werkelijk aanhanger van het Vrije School-onderwijs en bestudeert de antroposofie’, vervolgt Li. ‘Eén derde denkt: ik ben gesteld op Vrije School-onderwijs, ik houd van de methode, maar antroposofie – dat is niet zo belangrijk. En één derde denkt: de leraren zijn goed, de omgeving is natuurlijk en mijn kind is gelukkig – dat is voldoende. Antroposofie is een beetje maf, maar mijn kind is gelukkig.’

Op een dag ontmoet ik een van de rijkere ouders in een theehuis. Hij heet Wang Jundong en zegt, nogal vaag, dat hij rijk geworden is in het zuiden en nu in merkmarketing werkt. Hij is een jeugdige 47-jarige, slank, fit, met kort borstelhaar en een mager gezicht. Hij draagt een poloshirt, een kakibroek en een armband met enorme rozenhouten kralen die populair is bij boeddhisten.
De verbreiding van het Vrije School-systeem, vertelt hij, ‘is een weerspiegeling van de hulpeloosheid die de mensen voelen ten opzichte van het overheidsonderwijs.’ Nadat zijn dochter in 2008 was geboren, bekeken hij en zijn vrouw verschillende scholen. Onderwijs in het buitenland is een favoriete optie geworden voor gefortuneerde Chinezen en Wangs werk bood hem de kans te emigreren. Maar hij en zijn vrouw wilden niet weg en kozen voor de Vrije School als de beste keuze van wat in China mogelijk is. Hij lijkt enthousiast over de school, maar is van mening dat die brutaler moet zijn en sneller moet uitbreiden.
‘Het grootste probleem is dat de school nu wordt geleid door de lerarencommissie’, zegt Wang. ‘Als de ouders tijd of geld doneren, besteden de leraren daar geen aandacht aan. Maar we hebben nu grote investeringen nodig om een volledige middelbare school op te zetten.’
Li had een investeerder gevonden die bereid was land voor de nieuwe campus te doneren in een enorm ontwikkelingsgebied ten zuiden van de stad. Maar ook al is de grond een geschenk, de bouw en inrichting kunnen met gemak tien miljoen dollar kosten. ‘Zulke grote donaties zijn niet gemakkelijk te krijgen’, zegt Wang.
Wang neemt de financiële gegevens met me door. Met duizend leerlingen zal de school winst maken, maar niet zoveel dat het een winst beogende organisatie (for-profit entity) zal worden. Ze kunnen dan met gemak de renteloze leningen van de ouders terugbetalen.
‘Wanneer de school iets opener wordt, is geld geen probleem’, zegt Wang. ‘Ze kan haar onafhankelijke Vrije School-besluitvorming beschermen. Maar laat de besluitvorming over praktische zaken over aan de ouders.’
Het is niet duidelijk of Wang de Vrije School-benadering werkelijk apprecieert. ‘De Vrije School-ideologie is geen uitgewogen filosofie’, zegt hij. ‘Het is nogal idealistisch. Je kunt het in de huidige maatschappij niet verwezenlijken. Het bestaat al een eeuw, maar heeft nooit heel veel volgelingen gekregen. En dat zal ook nooit gebeuren.’ Hij vervolgt: ‘Ik vind dat kinderen eerder een school als Eton zouden moeten bezoeken. Het karakter van het kind is al gevormd en heeft behoefte aan betere studiemethodes. Je wilt toch niet dat je kind een beroerde carrière tegemoet gaat? Je wilt dat hij een goede positie in de samenleving krijgt. Dus zoiets hebben we nodig voor onze middelbare school.’
De groei van de Vrije School in China heeft westerse voorstanders verbaasd. Ik spreek twee van hen in Beijing: Nana Göbel, de directeur van een Duitse stichting die voorziet in geld en opleidingen voor Vrije Scholen, en Christof Wiechert, de vroegere leider van Waldorf Education Worldwide. Ze komen een nieuwe Vrije School in Beijing bezoeken en reizen door naar Chengdu. We hebben afgesproken in een onlangs gebouwd hotel langs een stoffige weg vol tractoren en vrachtwagens. Het hotel is ingericht met roodfluwelen behang en volgepropt met lachwekkende kopieën van Lodewijk XIV-meubilair. Het maakt de indruk van omgekeerde chinoiserie, een benadering van iets westers waarop een oosterse ontwerper alleen even vanuit de verte een blik heeft geworpen.
Wiechert is 68, beminnelijk en rond, maar dol op een goede discussie. Hij kijkt naar Göbel en zegt dat de ervaring in China in zekere zin sterk lijkt op het begin van de eerste Vrije School. Toen had men haast, net als nu; Steiners eerste school werd al na een paar maanden voorbereiding geopend. ‘Wanneer je bekijkt hoe de eerste Vrije School werd geopend, zouden we wat Steiner te bieden had een stoomcursus kunnen noemen’, zegt Wiechert.
Göbel kijkt hem vinnig aan. ‘Maar dat waren allemaal hoogontwikkelde mensen die al jaren met antroposofie bezig waren’, zegt ze. ‘Ze wisten waar het over ging en ze waren hoogopgeleid. De vergelijking gaat niet op, Christof!’
‘En toch was er de bereidheid om te improviseren, het een en ander te proberen. Het was vlak na de revolutie en ze wilden iets nieuws’, zegt Wiechert.
‘Dat is waar’, zegt Göbel. ‘Ik heb tegen mensen in Europa gezegd dat China over tien jaar groter zal zijn dan Europa.’
Göbels stichting opereert wereldwijd en ze zegt dat alternatief onderwijs zich nergens zo snel ontwikkelt als in China, waar de Vrije School een van de weinige werkelijk mondiale bewegingen voor alternatief onderwijs is. De enige serieuze concurrent is Montessori-onderwijs, dat gewoonlijk beperkt blijft tot kleuter- en lagere scholen. Ze erkent dat sommigen in de beweging zich afvragen of China het Vrije School-onderwijs slechter zal maken. Bezoekers zijn vaak verbijsterd over de wel heel oppervlakkige kennis van Steiners theorieën bij Chinese leraren en bestuurders. Veel Chinezen hebben de indruk dat het Vrije School-onderwijs al te tolerant is en kinderen meer laat spelen dan leren.
Göbel heeft getracht die misvatting de wereld uit te helpen door de eerste vertaling in het Chinees van Steiners werk te subsidiëren. Toch worden er scholen geopend die een ‘Chinese Vrije School’-ervaring beloven waarin plaats is voor meer uit het hoofd leren. Enkele scholen bieden Vrije School-klassen aan naast Montessori-klassen en traditionele Chinese klassen waar de confuciaanse klassieke teksten uit het hoofd worden geleerd. In sommige opzichten verschilt dat niet veel van de manier waarop Zen en andere oosterse filosofieën in het Westen werden geïntroduceerd – als onderdeel van een warboel van exotisch klinkende ideeën die uiteindelijk zijn versmolten in de New Age-beweging.
Göbel is sceptisch over de snelheid waarmee het Vrije School-onderwijs zich in China verbreidt. Maar in de loop van de tijd is ze dat ook gaan bewonderen. ‘Ze weten niet eens of hun kinderen een echt diploma zullen krijgen waarmee ze naar de universiteit kunnen, maar ze zijn bereid het risico te nemen omdat ze geen staatsonderwijs willen’, zegt ze.
Enthousiast wendt Wiechert zich tot haar. ‘Kunt u zich dat in Europa voorstellen? Dat is onmogelijk. Ze zijn bereid alles op te offeren en op het spel te zetten – en wij Europeanen kunnen niet anders doen dan achter hen aan te hollen en proberen aan te bieden wat we kunnen.’
Vertaling Nelleke van Maaren. Dit stuk verscheen oorspronkelijk in The New Yorker.
Beeld: (1) China, Chengdu, Sichuan. Een lerares vertelt over een bonsaiplant aan leerlingen van de vierde en vijfde klas (negen en tien jaar oud) op de Chengdu Waldorf School (Carolyn Drake). (2) Een lerares van de derde klas (acht jaar oude leerlingen) op de Chengdu Waldorf School (Carolyn Drake). (3) Een lerares op de Chengdu Waldorf School (Carolyn Drake).