Er is een stuk van Shaw dat in de theaterencyclopedieen vrij consequent niet wordt genoemd: Heartbreak House, oftewel Het huis waar harten breken. Het stuk werd pas na de Eerste Wereldoorlog opgevoerd, maar is waarschijnlijk in het jaar voor het uitbreken van die Grote Oorlog geschreven. En voor een utopische socialist is het een vrij cynische tekst. In het huis van de 88-jarige kapitein Shotover komen een aantal mensen bij elkaar, om aanvankelijk nogal onduidelijke redenen. Shotovers dochters zijn in ongelukkige huwelijken verdwaald: Hesione met de vrouwenversierder Hector Hushabye, Ariadne met de niet betrouwbare zakenman Randall Utterword. Vreemde eend in de bijt is het onschuldige meisje Ellie Dunn, dochter van de oplichter Mazzini Dunn, die een liaison achter de rug heeft met Hector Hushabye (Shotovers schoonzoon die zich voordeed als iemand anders). Ellie Dunn aast op een huwelijk met de rijke industrieel Alfred Mangan, een sentimentele meneer van rijpere leeftijd, die het bestaan van een vermogend mens bij elkaar heeft gelogen. De leugen is trouwens een courant artikel in dit huis ‘waar harten breken’: iedereen besodemietert iedereen waar iedereen bij staat.
Kapitein Shotover doorziet de leugens (en het in politiek correcte smoezen verpakte verlangen naar rijkdom) haarscherp. Hij bewaart in de tuin van zijn huis een kolossale voorraad dynamiet. Wanneer een vijandelijke luchtvloot het 'huis waar harten breken’ komt bombarderen, is de door hem gewenste apocalyps een feit. De kleinburgers zien de ontploffingen slechts als vuurwerk, dat de aandacht afleidt van de waan van de dag. Ze hopen dat de nacht morgen weer net zo spannend zal zijn.
Heartbreak House is een intrigerend 'einde-eeuw’-drama. Het Vlaamse toneelspelersgezelschap STAN heeft zich vol overgave op deze merkwaardige tekst gestort. In de eerste vier bedrijven is het speelvlak in tweeen gesplitst: de spelers die 'af’ zijn, zitten achter een wand (van een meter hoog), gebouwd uit materiaal dat nog het meest doet denken aan bij elkaar geraapte sponningen van r.k. biechtstoelen. Achter die wand drinken zij in het halfduister hun watertjes en glimlachen ze om hun medespelers die 'op’ zijn. Eenmaal op de voorste speelhelft, transformeren de acteurs en actrices van STAN tot springerige marionetten die met hun fysiek geen raad weten en die hun ongemakkelijke teksten uitspugen in poses en via melodramatische fratsen. De voorstelling wordt er hilarisch van, op de rand van schmiere - de perfecte acteursuitdrukking van het onhandige gevoel 'ik weet niet wat ik met deze situatie aanmoet’. Acteurs die almaar amechtig een uitroepteken onder hun woordjes spelen: maaiende armen, dijen tegen elkaar (alsof ze een opkomende erectie willen vermorzelen), een omhelzing op het moment dat je een bokswedstrijd zou verwachten.
Voor het laatste bedrijf - kabbelende conversatie tegen de achtergrond van een ontploffing - wordt een romantisch achterdoek neergelaten. Men zit, men praat, de wereld explodeert. Op het speelvlak wordt de wens uitgesproken dat die explosie er morgenavond opnieuw zal zijn. Het publiek zit ondertussen die onbeweeglijke kleinburgers te vervloeken. Doe in godsnaam iets! Het maakt niet uit wat! Maar: hou op met dit zinledig geklets. Ik vermoed (zeker weten doe ik dat overigens niet), dat het diepe verlangen om een eind te maken aan zinloos gebabbel de tomeloze ambitie onder deze voorstelling is. En met die ambitie kon ik - nadenkend, woedend, onbevredigd - naar mijn eigen 'huis waar harten breken’ afreizen. Ik ken slechtere toneelervaringen.