Het blijkt een sleutelwerk in de ontwikkeling van de negentiende-eeuwse opera. Je kunt je de muziekdrama’s van Verdi, en eigenlijk ook van Wagner, niet voorstellen zonder de dramatische kracht van deze muziek, waarmee Rossini zich losmaakte van de schitterende (en soms ook wat minder schitterende) komische opera’s waarmee hij beroemd was geworden en nog altijd is.

Maar het is een nog grotere verdienste van Pierre Audi als regisseur, dat hij van deze opera over de veertiende-eeuwse vrijheidsstrijd van de legendarische Zwitserse held Wilhelm Tell, vol heldhaftige koren die zingen over gloire, victoire en liberté, een verhaal van echte mensen heeft kunnen maken. Nog tijdens de ouverture zien we de angsten van Wilhelm Tell, als hij in een nachtmerrie zijn zoontje dood ziet liggen op een rotsblok, als een offerdier dat is vermoord door de gehate Oostenrijkse bezetters. Audi zoomt dan om te beginnen in op het gezin van Wilhelm Tell: de liefde tussen een robuuste vader (de sonore bariton Nicola Alaimo), een ontroerende moeder (de Nederlandse alt Helena Rasker) en een fragiel zoontje (sopraan Eugénie Warnier).

Audi weet de ingewikkelde intriges helder neer te zetten. Zijn decorontwerper George Tsypin combineert op een eigenaardige manier naturalistische, abstracte en surrealistische elementen, zoals rotsblokken, prachtige lichtprojecties (van Jean Kalman) en omgekeerd in de lucht hangende beesten. De kostuums van Andrea Schmidt-Futterer zijn niet middeleeuws of hedendaags, maar zijn geïnspireerd op Rossini’s tijd en van een eenvoudig lichtgrijs, dat het volle toneelbeeld toch rust geeft. Een aperte actualisering wordt niet nagestreefd, maar het verhaal wordt toch losgemaakt van de Zwitserse anekdote en krijgt een universele betekenis. Er zijn mensen die onderdrukt worden door een wrede bezetter. Audi accentueert die wreedheid en de dreiging nog eens extra hevig, want die mensen willen rustig leven, trouwen, kinderen krijgen, hun brood verdienen.

Deze Wilhelm Tell is geen onverschrokken held, maar een huisvader die het noodgedwongen voor z’n gezin en z’n mededorpelingen opneemt en tracht de weifelende collaborateur Arnold (John Osborn) aan zijn zijde te krijgen. Het is een ontroerend moment als diens geliefde, de Oostenrijkse prinses Mathilde (Marina Rebeka) noodgedwongen kiest voor de Zwitserse opstandelingen omdat zij de wreedheden van haar landgenoten niet kan aanzien. Als zij besluit het zoontje van Wilhelm Tell in bescherming te nemen, doet zij mij denken aan een Israëlische vriendin die Palestijnse vrouwen en kinderen in een auto door Israël smokkelt om ze eindelijk eens de zee te laten zien. Maar iedereen kan hierbij zijn eigen associaties hebben, dat is juist de verdienste van Audi’s open manier van regisseren.

Het Nederlands Philarmonisch Orkest speelt prachtig onder de Italiaanse dirigent Paolo Carignani en al die verschillende koren zijn weergaloos, of de koorleden nu frontaal zaal zingen of angstig rondlopen. Zelfs de in een Franse opera noodzakelijke balletten zijn hier door choreograaf Kim Brandstrup zinvol ingevoegde dramatische uitingen van vrijheidsdrang en onderdrukking. Dit is een voorstelling die hopelijk na Amsterdam en New York de wereld over zal gaan en overal kan zorgen voor een verbaasde herontdekking van deze grandioze opera.


Guillaume Tell, t/m 18 februari in het Muziektheater Amsterdam. www.dno.nl