De Fritz-stoomhamer in een staalfabriek van Krupp. Essen, Duitsland, 1861 © Historisches Archiv Krupp

‘Leven of sterven, winnen of verliezen… arbeid alleen kost al dit leven. Leven is arbeid alleen.’ Met die woorden luidde een Nederlandse twintiger 1933 in, enkele maanden voordat hij door de nazi’s werd geëxecuteerd voor het in brand steken van de Duitse Reichstag. Marinus van der Lubbe, radencommunist, werkte voor de eeuwigheid.

In Die Macht der Gefühle (1983), een film van de Duitse cineast en schrijver Alexander Kluge (1932), verschijnt die brandende Reichstag als symbool voor een verdrongen Duitse geschiedenis. Van der Lubbe’s gedicht zou ook als epigraaf kunnen dienen voor een ander werk van Kluge, Geschichte und Eigensinn (1981), een tweedelig filosofisch epos dat hij schreef met Oskar Negt (1934). In Duitsland behoort het boek ondertussen tot de academische canon. In ons taalgebied is die status nog onzeker en om dat te verhelpen, verscheen bij Boom een vertaling. Die komt wel tussen aanhalingstekens: de bundel Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis presenteert vooral een selectie uit de turf van Negt en Kluge. ‘Werk’ wordt in de nieuwe Nederlandse titel terecht centraal gesteld, want uiteindelijk handelt het boek vooral daarover: hoe en waarom de mens werkt, van het neolithicum tot het internet.

Daarmee is het Nederlandstalige publiek een heuse dienst bewezen. Niet alleen werd het boek van Negt en Kluge deskundig vertaald, met de nodige aandacht voor het wijsgerige jargon, de selectie komt ook met een rits prachtige illustraties en appendices die het taaie proza toelichten. Vertalers Gertjan Schuiling, Frans Berkers en Rudi Laermans redden daarmee een vergeten klassieker van de kritische theorie, de denktraditie die in de jaren 1920 door de Duitse filosofen Theodor Adorno en Max Horkheimer werd opgestart en die naoorlogse autoriteiten als Jürgen Habermas voortbracht.

Negt en Kluge eisten altijd een specifieke plek op in die traditie. In de jaren 1950 begon Kluge nog als leerling van Adorno, die hem aanraadde filmstudies aan te vatten. Adorno’s Institut für Sozialforschung had zich na een Amerikaans ballingschap weer in Duitsland gevestigd. Het vooroorlogse radicalisme was nu ver te zoeken. Arbeid zou de mens van de dominantie van de natuur hebben gered. In de handen van Hitler en Stalin werd diezelfde arbeid zelfs het voorwendsel voor een totalitaire dictatuur.

De producten van de menselijke arbeid domineerden de mens als de natuurkrachten waarvan die arbeid hem had moeten bevrijden. De geschiedenis van de beschaving liep nu van katapult tot kernwapen. Verzet daartegen was hopeloos, soms regelrecht gevaarlijk. Daarmee filosofeerde de Frankfurter Schule onvermijdelijk in de schaduw van de Tweede Wereldoorlog. Het menselijk handelsvermogen was daar in een perverse richting gestuwd; de arbeid maakte nu geen wereld, maar wilde de wereld opblazen. Voor Adorno kon alleen een radicale weigering nog soelaas bieden, een ‘negativisme’ dat vele studenten hem niet in dank afnamen.

Negt en Kluge kozen een andere weg. In plaats van te klagen over de ontaarding van de moderniteit wilden ze een project aanvatten dat ooit met Marx zelf begonnen was. Marx had het over kapitaal gehad, maar wat was nu net de geschiedenis van de tegenhanger – arbeid? Enkel de taal en arbeid heffen ons op uit de natuur, zo stelde hun collega Habermas ooit mooi, en enkel via taal en arbeid kon de mens tot zelfbegrip komen. Habermas koos openlijk voor het taalkundige thema en nam afscheid van de marxistische ‘arbeidsmetafysica’. Negt en Kluge bleven daarentegen consequenter in hun materialisme. Zoals Marx Het kapitaal had geschreven, zo wilden zij nu een boek over arbeid schrijven, een catalogus van de menselijke scheppingskracht sinds de oertijd.

Die arbeidskracht verschijnt bij Negt en Kluge zowel in banale als heroïsche vorm. De mens is, zoals ze aangeven, biologisch onderbepaald. Dat wil zeggen: we komen weliswaar uit de natuur, maar ontstijgen die ook. Arbeid is de menselijke toe-eigening van die natuur. Werk is daarmee niet alleen de methode waarmee de mens zijn omgeving humaniseert, het is ook hoe de mens zichzélf humaniseert: werk maakt letterlijk de werkelijkheid, met én tegen de natuur.

Het kapitalisme luidt wel een radicale breuk in die interactie in. Doordat mensen gescheiden worden van hun reproductiemiddelen en in loondienst moeten werken, verandert hun relatie tot het werk: onteigening verplicht iedereen te arbeiden om te overleven, maar maakt ook van eigenzinnigheid en creativiteit een noodzaak. De uitbuiting neemt toe, maar ondertussen gaat de mens ruimtereizen.

Negt en Kluge borduren voort op Marx, maar kijken ook een stuk verder

Negt en Kluge borduren daarmee voort op Marx, maar kijken ook een stuk verder dan de stichter. Werk beperkt zich bij hen allerminste tot loonarbeid in de fabriek of het kantoor. De hele samenleving en geschiedenis zijn eerder een laboratorium waarin het menselijke subject constant nieuwe werkmaterialen zoekt. ‘Als een universele activiteit die stof transformeert’, zo stellen ze, ‘is arbeid een van de onopgeloste wereldraadselen.’ In het lexicon van het boek tellen we intelligentiewerk, onderzoekswerk, sturingswerk, kenniswerk, verzetswerk, vrouwenwerk, duidingswerk, bedrijfswerk, geschiedeniswerk, theoriewerk, vormingswerk, liefdeswerk, zelfs oorlogswerk. Het is de bonte uiting van menselijke vrijheid, maar ook de bron van grimmige onderdrukking.

Bij die vrijheid komt immers ook een verpletterende verantwoordelijkheid kijken. Negt en Kluge interesseren zich niet alleen in de creatieve maar ook in de destructieve kanten van het arbeidsinstinct van de mens: een wezen dat zowel piramides als gevechtsvliegtuigen kon bouwen en een groot deel van zijn geschiedenis oorlog heeft gevoerd.

Net als hun leermeesters pogen Negt en Kluge het schrikwekkende raadsel van het nazisme te verklaren. Hoe kon de technologisch vooraanstaande natie van 1900 ontaarden in de barbarij van 1939? Voor Negt en Kluge lag een deel van het antwoord bij de wijze waarop Hitler de Duitse drang tot eigenzinnigheid mobiliseerde. De soldaten die in 1939 voor de Wehrmacht de oorlog wonnen, waren afkomstig uit de delen van Duitsland die tijdens de Reformatie tegen de adel rebelleerden. Zo hadden ze geleerd om zonder managers en officiers te werken. De blitzkrieg bleek pijnlijk genoeg het werk van eigengereide arbeiders.

Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis blijft ook na veertig jaar een disciplinaire tour de force. De auteurs fietsen moeiteloos van microbiologie naar psychoanalyse naar bedrijfskunde naar Duits idealisme. Een echte werkmethode zien we niet meteen. Het boek leest als inkijk in een atelier, een werf waar constant materialen worden aangebracht en afgevoerd – een museum van de eigenzinnigheid die het boek zelf bezingt. Het filmwerk van Kluge bulkt van de citaten en samples en in Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis wordt de lezer ook om de oren geslagen met een apparaat aan sterretjes, clausules en voetnoten die het leeswerk zowel onderbreken als verrijken. We komen te lezen over achttiende-eeuwse sprookjes, liefdesverhoudingen, maquillagetechnieken, wapenproductie.Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis leest daarmee versnipperd én encyclopedisch, als een bibliotheek die met onderbrekingen bij elkaar is geschreven. Zo wordt in hun oeuvre ook een andere postmoderniteit zichtbaar: eentje die minder begaan is met talige structuren, maar resoluut verder denkt op klassieke marxistische thema’s – arbeid, klasse, ongelijkheid – zonder zekerheid over een revolutionaire uitkomst.

Daarmee voelt het boek veertig jaar na publicatie zowel eigentijds als oneigentijds aan. Enerzijds groeide er de laatste jaren een sterk bewustzijn over hoe menselijke activiteiten als werk verstaan en gelezen kunnen worden. Termen als ‘emotionele arbeid’ geven dat voortschrijdend inzicht aan. Koffiedrinken met een kennis, een essay schrijven, een luier verversen kunnen nu allemaal als werk tellen – een conceptuele verbreding die Negt en Kluge zal smaken.

Anderzijds leest het boek ook in contramine met de tijdgeest. Negt en Kluge begonnen ooit aan Geschichte und Eigensinn als reflectie op hun eigen deelname in de Duitse ’68ers-beweging. Die bekritiseerde de aanhoudende invloed van het nazisme in naoorlogs Duitsland. In 1933 componeerde Van der Lubbe nog odes aan de onafhankelijke arbeidersbeweging. In 1981, toen Negt en Kluge hun eerste band publiceerden, begon de de-industrialisering aan haar opmars en bonsde het neoliberalisme aan de deur. De industriële arbeidersklasse slonk, of werd naar overzee verplaatst.

Vandaag is Van der Lubbe’s beweging een schim van zijn voormalige zelf. Dat had ingrijpende gevolgen voor de maatschappelijke visie op werk. Het idee dat ‘leven arbeid alleen is’ lijkt vandaag weinig plausibel. De laatste jaren voerde de westerse wereld wel een uitgebreid debat over zogenaamde bullshit jobs, vormen van werk waarvan de sociale waarde betwistbaar is en die geen essentiële bijdrage zouden leveren aan de maatschappij. De uiteindelijke inzet van dat debat was wel opvallend eenzijdig – het ging niet meer over de kwalitatieve aard van de arbeid, maar eerder over de kwantitatieve duur ervan. Het idee dat we zelfs zonder werk zouden kunnen, prominent in de discussie omtrent het basisinkomen, won ook aan invloed.

Die idee stoot vandaag op wat harde waarheden: het koolstofvrij maken van de economie vereist uiterst zware werkinspanningen, en tijdens de coronacrisis werden bepaalde vormen van arbeid opeens op avondlijk applaus getracteerd. De vraag welke beroepen nu als essentieel of niet-essentieel gelden, kreeg niet echt een vervolg. Toch arbeiden we steeds meer, in alle lagen van ons leven, maar denken we ook steeds minder na over hoe en waarom we nu juist werken, en welk werk nu wel of niet beloond moet.

Adelt de arbeid nog? Negt en Kluge’s oeuvre biedt een tijdloos portret van menselijke scheppingskracht en hoe die ten goede en ten kwade kan worden aangewend. In een samenleving die steeds meer rond werken draait maar het steeds minder over werken heeft, zou hun boek werk kunnen maken van die broodnodige discussie. 