In het licht van alle #MeToo-bekentenisproza deed een ervaren journaliste in The New York Times een dagboekje open. We hebben het hier over een paar decennia terug in de tijd, schreef ze, aan het einde van de twintigste eeuw. Ze was jong, ze was bleu, ze werkte voor het eerst op een redactie en vond het geweldig. Het werk, het nieuws, de hectiek, de mannetjes die er rondliepen, de energie. Met een oudere collega, haar chef, had ze een speciale klik. Hij daagde haar uit, was kritisch, ze leerde veel van hem.

Na een tijdje – na afloop van een borrel waarbij ze iets te veel gedronken hadden – liepen ze samen over straat, en voordat hij de metro in dook, pakte hij haar beet en zoende haar vol op de mond. De kus was onverwacht, onaangekondigd, ongewenst – ze kon zich niet herinneren ooit met hem geflirt te hebben, of iets dat als zodanig geïnterpreteerd kon worden. Ze stond perplex.

Beste lezer, schreef ze, het was de belangrijkste kus uit mijn leven.

Haar chef was nu haar man. Al twintig jaar. Ze hadden kinderen samen, ze had een groter geluk gevonden dan ze voor zich zag weggelegd. De kus had iets wakker gemaakt waarvan ze zelf nog niet wist dat het lag te slapen. Maar haar man wel, blijkbaar. Mannen waren niet alleen maar lomp dus, ze konden ook hun eigen radar voor sluimerende gevoelens hebben. En ze leefden nog lang en gelukkig.

Maar in tijden van #MeToo is het persoonlijke politiek en zijn particuliere anekdotes ondergeschikt aan het grotere systeem. De journaliste kreeg van meer militante feministes een vloedgolf van kritiek over zich heen; ze was niet met haar grote liefde getrouwd, maar met haar verkrachter. Doordat zij zich overgaf aan haar latere man, hield ze een rape culture in stand waarin oudere mannen jongere vrouwen mochten bespringen, betasten, benaderen zonder bij voorbaat over de consequenties te hoeven nadenken. En net zo erg: de kus was een ultiem voorbeeld van schaamteloze asymmetrie. Voor haar man was die kus gewoon een kus, niet geschoten altijd mis, maar voor haar zou die kus een dilemma moeten zijn. Want het was haar baas, als ze hem boos zou wegduwen zou dat een conflict kunnen opleveren.

Asymmetrie is een van de moeilijkste verwijten in het #MeToo-debat. Het gaat om seks waarbij er van beide kanten instemming is. Op het eerste oog – maar een tweede oog zou kunnen beredeneren dat die instemming voor een van die kanten minder vrij gegeven wordt. Het is het idee dat een generaal een luitenant net iets makkelijker een blauwtje kan laten lopen dan andersom – want de luitenant kan ergens in zijn hoofd toch altijd denken: wat betekent dit voor mijn carrière?, wat de generaal niet hoeft te doen.

Een goed voorbeeld is het geval van Lorin Stein, waarschijnlijk de meest prominente scalp van de #MeToo-beweging in de literatuur. Stein gold al jaren als gouden jongen in de Amerikaanse letteren, vanuit zijn hoedanigheid als sterredacteur bij de voorname uitgeverij Farrar, Straus & Giroux en vanuit zijn hoofdredacteurschap van de Paris Review, nog altijd het chicste literaire tijdschrift dat je kunt bedenken. Onder Stein werd de Review jonger, diverser, gelikter, succesvoller – minder een bastion van de oudere, witte schrijver en meer een bastion voor iedereen.

Maar Stein was zelf ook jong en succesvol en gelikt, hij zat wel heel lekker in zijn vel. In een profiel over zijn spraakmakende hoofdredacteurschap werd hij, ongetrouwd, beschreven als een ‘serial dater’. En dat kwam nu terug. Verschillende vrouwen meldden zich om te zeggen dat ze vervelende ervaringen met hem hadden. Het ging niet om seks. In één geval klaagde een vrouw dat hij bij een diner ongevraagd zijn hand op haar bovenbeen had gelegd, maar verder zeiden de vrouwen die wel met hem naar bed waren geweest, dat dit met wederzijdse instemming gebeurde. Het probleem was dat deze vrouwen schrijfster waren (ze kwamen anoniem naar voren) en last hadden gehad van de nasleep. Als hoofdredacteur van de Review was zijn directe macht groot; een kort verhaal plaatsen kon een fikse doorbraak betekenen, dus iedere jonge schrijfster met wie hij flirtte, en dat waren er nogal wat, voelde dat dilemma: wat betekent dit voor mijn carrière? Een vrouw vertelde seks met hem gehad te hebben op de bank op het kantoor van de Review. Dat werd de klacht: blurred lines. Stein liet seks en macht door elkaar heen lopen, en maakte zo misbruik van zijn asymmetrische machtspositie. Stein werd op non-actief gesteld; de bank werd hopelijk vervangen.

De uiteindelijke consequenties van seks en liefde laten zich nooit een-op-een voorspellen

Een fragment van Sigrid Nunez’ pas verschenen roman The Friend verscheen eerder in de Paris Review, eind vorig jaar. De slotzin van Nunez’ dankwoord: ‘Thank you Lorin Stein’. Het boek werd gedrukt toen Stein al was ontslagen, dus Nunez moet hebben geweten van de hoed en de rand (en de bank). Nunez is zo’n schrijfster die onder de radar van het grote lezerspubliek vliegt, maar al decennia publiceert in prominente bladen en grotere en kleinere prijzen wint. Haar bekendste boek is waarschijnlijk Siempre Susan, een memoir over de tijd in de jaren zeventig toen ze bij Susan Sontag in huis woonde, als de vriendin van haar zoon.

Het gaat te ver om The Friend een #MeToo-roman te noemen (misschien gaat het überhaupt te ver om The Friend een roman te noemen; het is eerder een vrije, eclectische collage van dagboeken, essays en anekdotes, over vriendschap en rouw), maar het hangt in de lucht. Het boek begint met de zelfmoord van de beste vriend van de vertelster, een vrouw die alle sociale en uiterlijke kenmerken met Nunez deelt. De vriend was een publiek figuur, een flaneur, een causeur, een succesvolle schrijver van romans en essays, een literatuurprofessor aan de universiteit. En hij was een onverbeterbare womanizer, iemand die elk jaar uit de verse aanwas verse studentes het knapste, veelbelovendste meisje pikte.

De vertelster was een van hen, ooit, lang geleden. ‘We zouden eens moeten neuken’, zei hij uit het niets tegen haar terwijl hij nota bene net aan zijn eerste huwelijk ging beginnen. ‘Dan weten we dat van elkaar.’ Ze vond het idioot, beledigend, ze vermeed hem een tijd, maar het idee groeide in haar hoofd, en de volgende keer dat ze hem zag, ach ja, voilà, ziezo. Het was eenmalig, maar ‘dat ene’ van elkaar weten vormde de ruggengraat van hun vriendschap, die zijn drie huwelijken overleefde (al suggereerde een therapeut dat die vriendschap misschien de reden was dat zij zelf nooit trouwde). Vond ze zijn aanhoudende affaires moeilijk? Ze vond ze logisch, schrijft Nunez, je kunt niet ontkennen dat ‘het klaslokaal de meest erotische plek in de wereld’ is. Macht erotiseert, kennis erotiseert, status erotiseert nu eenmaal. Die asymmetrie werkt van twee kanten. De studentes zaten ook achter hem aan. Wat ze pijnlijk vond om te zien was hoe na verloop van tijd (zijn ouderdom) de asymmetrie steeds duidelijker werd, en in zijn nadeel ging werken. De meisjes gingen misschien wel met hem naar bed, maar ze begeerden hem niet meer. Zijn smachten naar hen, gaf hun de macht. Een jonge vrouw is de machtigste persoon op de wereld, zegt hij. Als ze het maar zouden weten.

Nunez beziet het met een wijsheid, denk je, die met decennia van ervaring komt. Ze ziet het spel van twee kanten. Van de ouder wordende man, voor wie seks steeds meer een zwakte wordt; en van de jonge vrouwen, voor wie seks een wapen kan zijn. ‘Young women who are willing to fuck you but who share none of the desire that drives you to them. What drives them is narcissism, the thrill of bringing an older man in a position of authority to his knees.’

Het is zo niet zozeer een machtsasymmetrie die Nunez beschrijft, maar een machtsjojo. Het ene moment heeft de een de macht, het volgende de ander.

De debuutroman van Lisa Halliday gaat niet alleen over asymmetrie, hij heet ook zo: Asymmetry. Dat het boek een stortvloed van aandacht in de VS krijgt, ligt zeker aan de kwaliteit van het boek (zeer hoog), maar ook aan de actuele thematiek (jonge redactrice heeft affaire met Nobelprijswaardige oudere auteur), en nog meer aan het autobiografische element van die jonge redactrice en die Nobelprijswaardige auteur. Want toen Halliday in de twintig was, werkte ze bij een literair agentschap en had ze een affaire met, jawel, Philip Roth, vier decennia ouder dan zij. Ze zijn nog steeds bevriend, vertelde ze een interviewer van The New York Times. Hij heeft haar drukproeven nog van commentaar voorzien. De affaire begint, net als bij Nunez, casual genoeg. Zij zit op een bankje in een park een boek te lezen, hij gaat naast haar zitten met een ijsje. Ze maken een praatje. Hij weet dat zij weet wie hij is. De keer daarop neemt hij een ijsje voor haar mee. Dit herhaalt zich een paar keer tot hij droogjes vraagt: ‘Are you game?’

Als je wilt kun je die zin op twee manieren vertalen. Als: ‘Doe je mee?’ of: ‘Heb je er zin in?’ Maar je kunt ook ‘game’ vertalen als wild, waar je op jaagt.

Die tweede verklaring zal te stringent zijn voor Halliday, die van haar Alice geen prooi maakt van ‘Ezra Blazer’ (heel gecamoufleerd is hij niet; Blazer heeft alle littekens, kwalen, onroerend goed die Roth ook heeft, inclusief het oeuvre). Hij geeft haar boeken te lezen, neemt haar mee naar de film en naar opera’s, koopt kleren voor haar, betaalt haar huur, lost haar studieschuld af; zij helpt hem met kleine huishoudelijke klusjes, accepteert dat ze zelden bij hem mag slapen, helpt hem bij zijn revalidatie van zijn rugoperaties, stuurt hem de moderne wereld in. Ze kijken naar honkbal, praten en lachen over alles.

Halliday’s stijl is klinisch, koel, dubbelzinnig en ironisch; ze geeft geen interne overwegingen, alleen handelingen, gesprekken, consequenties. Tussen de scènes door staan schuingedrukte fragmenten uit de romans die Alice als huiswerk van Blazer krijgt (Eichmann in Jeruzalem), maar ook krantenberichten, bedelbrieven en een brochure van een abortuskliniek. Zo ontvouwt zich een schaduwverhaal, over de gevolgen van hun relatie, waarbij je je steeds kunt afvragen wie de zwaarste klappen opvangt. Alice moet zich alles ontzeggen, leeft een niet-erkend contraleven, maar op het einde, als zij besluit de stekker eruit te trekken, ligt hij op het ziekenhuisbed. Zij heeft haar leven voor zich, haar vrijheid – al zijn rijkdom en invloed is niet opgewassen tegen haar leven en energie. Wie heeft er nu het meest van wie geprofiteerd?

Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er in de romans van Lisa Halliday en Sigrid Nunez nog veel meer op het spel staat dan die machtsasymmetrie (Nunez erft bijvoorbeeld een kolossale Deense dog waarvoor ze moet zorgen, Halliday spiegelt haar verhaal over de affaire aan een verhaal over een Irakese Amerikaan die op een vliegveld om onduidelijke redenen wordt aangehouden), maar beide romans worden gevoed door een grote menselijkheid: door het besef dat macht tussen mensen fluïde is, het leven onverwacht, en de uiteindelijke consequenties van seks en liefde zich nooit een-op-een laten voorspellen. Het is een zeer humanistische conclusie om te bereiken, maar deze romans laten in deze uitgesproken politieke tijden zien dat de mens een stuk menselijker en onvoorspelbaarder is dan welk systeem dan ook kan bevatten.