‘Kleurrijk’ is het woord dat in In Memoriams wordt geplakt op mannen als Israëls oud-premier Ariel Sharon. Een oud-commando en commandant, opgegroeid in een landbouwcommune, eigengereid, volks maar ook hoogopgeleid en slim en ontwikkeld. Decennialang de held van religieus rechts, maar altijd bevriend met linkse kopstukken in zijn land en behept met een legendarische lust voor reusachtige niet-kosjere maaltijden, die hem lieten uitdijen als een drijfboei. Zijn hele leven lang beticht van megalomanie, maar ook achtervolgd door persoonlijke tragedies. Een soort incarnatie van Israël, aanwezig bij vrijwel alle grote politieke en militaire hoofdstukken in de geschiedenis van de staat.
Maar in het geval van Ariel Sharon waren dat vooral trivia bij de hoofdvraag die de man bij zijn sterven opriep: hoe zijn land en de regio daaromheen eruit zouden zien zonder hem. De vraag of Israël, maar ook Libanon, Syrië, de Palestijnse gebieden en Jordanië vrede zouden hebben als Ariel Sharon niet zo’n centrale rol had gespeeld in de Israëlische politiek van de afgelopen decennia. De vraag of het geweld in Libanon en Syrië en Israëls semi-permanente strijd met Palestijnse groepen ook had bestaan als Sharon niet had aangestuurd op Israëls war of choice in Libanon, de nederzettingen op de Westoever en het Veiligheidshek/Afscheidingsmuur (doorhalen wat niet van toepassing is).
‘Strijder’ titelde Sharon zijn autobiografie, een voor de hand liggend etiket in een van de meest martiale landen ter wereld. Sharons aanraking met de Israëlische geschiedenis begon volgens dat boek al toen hij één jaar oud was, in 1929. Milities van bedoeïenen trokken toen rovend door Brits Palestina en dwongen de uit Georgië geëmigreerde familie Scheinerman (de naam waaronder Sharon geboren was) om zich ’s nachts gewapend op te sluiten in de schuur. Als veertienjarige sloot Sharon zich aan bij de Haganah-militie, een socialistische strijdgroep voor een onafhankelijk Israël, en later bij de joodse politie. Tegen de tijd dat de oorlog van 1948 uitbrak, was Sharon peletoncommandant, en streed tegen Arabische milities, het Iraakse en het Jordaanse leger.
Al was hij geen hoge officier, toch viel Sharon op. David Ben-Goerion, de ‘vader’ van de staat Israël, zag in Sharon een nieuw soort jood: jong, zelfverzekerd en agressief, niet gevormd door de holocaust en emigratie maar door permanente strijd om het land waar hij geboren was. Hij koos de pas 24-jarige Sharon uit om een speciale eenheid te leiden die Palestijnse guerrilla’s moest doden. Sharon maakte snel naam, maar voor velen als een ongeleid projectiel; zo vermoordde zijn eenheid in het dorp Qibya in 1953 69 burgers, waaronder vrouwen en kinderen.
Maar Sharon maakte vooral naam in Israëls oorlogen. In de Suez-oorlog van 1956 had Sharon een grote rol in de Israëlische verovering van de Sinaï-woestijn, maar werd hij voor een militair tribunaal geroepen wegens het ‘roekeloos’ in gevaar brengen van soldaten. Het was precies zoals de Israëlische samenleving haar soldaten graag zag: roekeloos, met lak aan regels, maar dodelijk en succesvol. Sharon bouwde verder aan zijn reputatie in de oorlogen van 1967 en 1973, toen hij cruciale operaties leidde, en bij de meedogenloze aanpak van oproer in Gaza. In 1973 zette hij, inmiddels generaal-majoor, zijn divisie over het Suezkanaal heen en sloot daarmee een Egyptisch leger in. En als hij al niet met daden aan zijn reputatie bouwde, dan wel met foto’s en interviews.
Vanaf 1973 zat Sharon in de Knesset en in 1981 bereikte hij zijn doel: het ministerschap van Defensie, voor hem de hoogste politieke functie die een Israëliër kon bereiken. Direct begon hij een invasie te plannen van Libanon, die een jaar later van start ging. Sharon wilde niet alleen plo-eenheden weg krijgen uit Zuid-Libanon maar ook een pro-Israëlisch regime installeren en een Palestijnse vluchtelingenstroom naar Jordanië creëren. Maar de inval verzandde en leidde tot oorlogsmisdaden, met als dieptepunt het bloedbad in de Palestijnse kampen Sabra en Shatila. De oorlog zorgde voor het eerst voor grote verdeeldheid in Israël en dienstweigering door duizenden soldaten. En erger op lange termijn: de voorheen afzijdige Libanese sjiieten draaiden nu en masse naar de radicaal anti-Israëlische strijdgroep Hezbollah. Libanon zou nooit meer stabiel zijn en Israël had in Hezbollah een formidabele vijand geschapen, die zich momenteel uitbreidt naar Syrië.
Als politicus werd Sharon decennialang de centrale figuur van rechts. Hij ontmantelde nederzettingen in de Sinaï, maar zette vervolgens als minister van Huisvesting de Westoever wagenwijd open voor kolonisten en sluisde een sloot geld naar hen toe. Hoewel Sharons Likud-partij in de jaren negentig plaats maakte voor de Arbeiderspartij wist Sharon zichzelf terug te plaatsen in het midden van de politiek. Als grote man van rechts provoceerde hij eigenhandig de Tweede Intifada door in 2000 de Tempelberg te bezoeken, wat tot jarenlang geweld zou leiden. Zelf zou Sharon vijf jaar later als premier zijn eigen akkoord tekenen. Tegen die tijd had hij twee andere zeer controversiële wapenfeiten op zijn naam: de aanleg van de muur tussen Israël en Palestina, en de verwijdering van alle Israëlische nederzettingen uit Gaza. Niet lang daarna zou Sharon permanent in coma raken.
Sharons concessies voedden het idee dat voor vrede een ijzervreter nodig is die de Israëliërs vertrouwen. Mogelijk zou vrede in het Midden-Oosten daarom verder weg zijn dan nu, met etterend geweld rond Israëls nederzettingen in Gaza, aanslagen in Jeruzalem en een nog instabieler Libanon. Maar zo smaakt het toch zeker niet – de smaak die Sharon nalaat is vooral die van geweld. Sharon belichaamde het geloof dat er voor Israël altijd een militaire oplossing voor problemen is, en dat die oplossing veiliger, mannelijker en Israëlischer is dan het alternatief. Misschien is dat waar; maar het maakt benieuwd naar hoe de zaken waren gelopen zonder hem.
beeld: Micha Bar Am / Magnum / HH