De cpn wilde de liberale democratie kapotmaken, maar zolang de partij daar nog niet sterk genoeg voor was, oefenden de Nederlandse communisten op elkaar. Dit beeld van de cpn wordt bevestigd en krijgt kleur in het boek Goed fout: Herinnering van een meeloper van Meindert Fennema. Het is een geweldige titel voor memoires van iemand die, zoals hij zelf meent, twee keer fout zat: eerst door zijn lidmaatschap van het studentencorps, daarna door zijn tijd bij de cpn. De gepensioneerde universitair docent politicologie, romancier en Geert Wilders-biograaf concludeert dat de studentenvereniging minder erg was: het corps vereiste slechts conformisme in uiterlijk en omgangsvormen, de cpn eiste conformisme in gedachten, ziel en geest. Dag en nacht. Toch vertrok hij bij het corps en bleef hij tot het bittere einde bij de sekte van ‘karaktermoordenaars’ – het woord is van Fennema. Waarom? In zijn woord vooraf belooft Fennema met antwoorden te komen.

Die belofte komt hij niet na. Oké, hij wil best een paar ondeugden opbiechten, als het laten vallen van zijn docent Ger Harmsen (in ongenade bij de partij) en het opofferen van zijn wetenschappelijke integriteit uit naam van de arbeidersheilstaat (op een congres ergens in Frankrijk). Ook erkent hij collaboratie en wegkijken bij het kapotschrijven van afvalligen en ketters. Toch moeten wij kritische lezers uit de 21ste eeuw vooral ook begrijpen hoe schandelijk Amerikanen tekeergingen in Vietnam en hoe heldhaftig de Nederlandse communisten zich tijdens de bezetting hadden gedragen. Bovendien – Fennema gaat er lang over door – wist je als communist dat je overal ter wereld vrienden had, mannen en vrouwen bij wie je altijd kon logeren, in de meest exotische landen. En natuurlijk was er ook nog de tijdgeest, dat ongrijpbare monster: ‘Er waarde een nieuwe geest door Nederland, een geest van vernieuwing, en ik waaide mee.’

Dat is een lekkere zin, één uit vele. Daar blijkt het Fennema ook om te doen, de lezer aan zijn kant krijgen, het liefst lachend om anderen. En dat lukt. Soms. Ik lachte bijvoorbeeld om de ‘kameraad uit Leeuwarden’ die Fennema opvoert om de onwil te illustreren van cpn’ers om te geloven hoe gruwelijk het reëel bestaande socialisme in de Sovjet-Unie of China eigenlijk was. ‘Als dat allemaal waar zou zijn, hadden we het wel in De Waarheid gelezen.’

Een vriendin van me moest juist weer hard lachen om een passage uit de corpstijd. De stokoude, keurige dame Lottie Fentener van Vlissingen blijkt niet meer open te staan voor jongeren van buiten eigen kring. Haar kleinzoon laat haar kennismaken met zijn clubgenoot, het kersverse corpslid Meindert F. Ze geeft hem een hand en vraagt: ‘Fennema? Fennema? Ik heb nog nooit gehoord van die naam.’

Dat zijn exemplarische passages uit het boek: niet Fennema zelf gaat door de pomp, maar de mensen met wie hij omging. Slechts tussen de regels door lezen we dat hij zelf een instigator was, een liefhebber van de persoonlijke aanval en van academische machtspolitiek. Meeloper blijkt een te vriendelijk woord. In de laatste hoofdstukken wordt het pijnlijk, als blijkt dat hij eigenlijk trots is op zijn werk voor de partij. Sterker, hij verlangt verontwaardiging van de lezer wanneer de partij hem niet voor zijn inzet dankte. Zo had hij eens een uiterst succesvolle conferentie georganiseerd voor het Comité Vrij Spanje, midden jaren zeventig. Maar wat gebeurde? De partij passeerde hem voor de functie van secretaris van dat comité. Die eer viel een communistische student van Fennema te beurt. ‘Zo werkt dat dus in een mantelorganisatie.’ En Fennema, woedend, schrijft dat hij besloot nooit meer een vergadering van het comité bij te wonen. Arm Spanje.

Als communist wist je dat je overal ter wereld vrienden had, mannen en vrouwen bij wie je altijd kon logeren

Het beloofde antwoord op de door hemzelf gestelde hamvraag is dan al lang uit beeld verdwenen. In eindeloze uitweidingen lezen we wel over meisjes die met hem naar bed wilden, in de tijd dat hij reisleider was in Spanje. En ook daarover wil hij graag grapjes maken: ‘In Rosas vierde ik het multiculturalisme in bed. Ik was een van de eerste World Connectors, lang voor Ruud Lubbers dat zou worden.’

En zelfs over zijn hele communistentijd, toch het onderwerp van het boek, wil hij graag grappig doen: ‘Ik was vrijwillig lid geworden van een vereniging van politieke karaktermoordenaars die zijn gelijke niet kende, en toch, toen ik er één keer in zat was het moeilijk de partij vaarwel te zeggen. De cpn had veel weg van Hotel California: “You can check out any time you like, but you can never leave.”’

Leuk gevonden hoor, maar de vraag blijft: waarom kon hij die partij dan niet verlaten? Wat hield Fennema tegen?

Toegegeven, hij geeft het antwoord wel, maar terloops. Fennema wilde zijn omgeving graag angst inboezemen. De cpn was de ‘bad boy’ onder de politieke partijen. Dat vond Fennema mooi. ‘Ik werd onweerstaanbaar aangetrokken door wat ik als een angstaanjagende organisatie zag.’ Voor het corps gold waarschijnlijk hetzelfde. Zelf geeft Fennema als reden voor zijn lidmaatschap een verhaal over een man in livrei die om twee uur ’s nachts bij zijn oudere broer kwam bedienen en die luisterde naar de naam Gosewijn. Maar veelzeggender is dat hij vooral veel aandacht geeft aan een beroemd incident dat was voorgevallen kort voordat hij zich had aangemeld als lid: student David Rutgers van Rozenburg was gestikt in een roetkap. De aantrekkingskracht van het levensgevaarlijke spel dat leden met elkaar speelden in wat de ontgroening heet, ging niet aan Fennema voorbij.

Het is niet voor niets, lijkt me, dat Fennema tegenwoordig veel interesse toont in de huidige ‘bad boy’ van de vaderlandse politiek: de pvv. Opnieuw een partij die de elite angst inboezemt. Maar het moet gezegd: Fennema is nu geen meeloper, maar een observator. Dat leent zich veel beter voor het soort boek dat hij nu heeft geschreven, waarin hij anderen graag de maat neemt.


Beeld: Een door de CPN georganiseerde demonstratie, 1973 (John Kleinen / HH)