
‘De generatie ’68 is geestelijk dood en moreel leeg.’ Die woorden las ik vanochtend op webforum Geenstijl. Deze constatering werd gedaan in het kader van het Oekraïne-referendum waarbij afgelopen woensdag ongeveer 2,5 van de dertien miljoen stemgerechtigden ‘nee’ adviseerden op de vraag of Nederland zijn handtekening moet zetten onder een associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne. Dat een deel van het Nederlandse electoraat de poorten van Europa liever alsnog sluit voor Oekraïne was volgens de redenering van Geenstijl het bewijs dat de generatie ’68 definitief het onderspit had gedolven. Over de rug van 45 miljoen Oekraïners had de boze Nederlandse middenklasse de tong uitgestoken naar ‘jarenlange Ons Soort Mensen-inteelt en zwierende baantjesmolens in de Reservaten van Kaasstolp, Mediapark en Grachtengordel’ die ‘hebben geleid tot een uitholling van de elite, die enkel nog zichzelf en haar eigen zelfbehoud dient’. Dat laatste was een citaat uit het betreffende artikel.
Nu duikt de generatie ’68 wel vaker op in het vizier van de boze burger. ‘De generatie van ’68 heeft geroepen dat Hitler rechts was en daarmee heel rechts in diskrediet gebracht.’ Deze uitspraak is afkomstig van Tweede-Kamerlid en PVV-ideoloog Martin Bosma. Zijn boek De schijn-elite van de valsemunters, dat Bosma schreef in 2011, is een grote aanklacht tegen de 68’ers, die behalve levensgrote arrogantie en een ongezonde weerzin tegen nationale symbolen ook een complot tegen Nederland in de schoenen geschoven krijgen. Migranten, waarmee de islam naar Nederland kwam, zouden zijn ingezet om de eigen positie te versterken en de gewone Hollander een loer te draaien. Anders Breivik sprak in zijn manifest over de overwinning van het door hem zo verfoeide ‘cultuurmarxisme’ in 1968.
En hier is nog een keer Geenstijl, ditmaal een essay dat op Tweede Kerstdag 2015 werd gepubliceerd: ‘Generatie ’68, die het zichzelf vol trots toeschrijft het christendom ontbonden te hebben, is de meest intens christelijke generatie in de geschiedenis, maar dan zonder god, en zonder het zelf te weten. “Keer de andere wang toe”, “Ga de tweede mijl”, “Wie zich verlaagt zal verheven worden”, dat is de filosofie van Dolf Jansen & Co.’ (Ook dit was een citaat.)
Nu werd Dolf Jansen geboren in 1963, en het lijkt me niet dat hij al op vijfjarige leeftijd op een of andere manier bezig was met de uitverkoop van de westerse samenleving, maar daar gaat het hier natuurlijk niet om. Generatie ’68, dat is hetzelfde als de Gutmensch, de designbril, de bakfietsmoeder, de theedrinkers, de allochtonenknuffelaar, de bien pensant, de OSM of een van de andere bijnamen waar een rancuneus deel van de samenleving zich tegen afzet. Generatie ‘68 staat niet voor een werkelijk geboortecohort maar voor een cultuur die een smaldeel van Nederland als dermate bedreigend ervaart voor het eigen welzijn dat alles moet worden aangegrepen om haar een halt toe te roepen.
We hebben hier te maken, dames en heren, met een wereldbeeld dat volgens mij direct terug te voeren is op Michel Houellebecq. Zijn boek Elementaire deeltjes dat kort voor het einde van het vorige millennium verscheen is de originele literaire afrekening met 1968. Zijn twee mannelijke hoofdrolspelers (het zijn altijd mannen bij Houellebecq, vrouwen zijn bij hem figuranten, ze komen en gaan), de halfbroers Bruno Clément en Michel Djerzinksi zijn de vehikels die in dit werk het centrale thema van zijn oeuvre moeten dragen: dat de droom van de vooruitstrevende naoorlogse generaties in het Westen – gelijkheid, vrijheid en welvaart voor iedereen – de mens uiteindelijk ellendig heeft achtergelaten. Individualisering is voor Houellebecq de opmaat geweest tot volslagen onverschilligheid, een hang naar comfort draaide volgens hem uit op leeg hedonisme.
In een van de eerste hoofdstukken van Elementaire deeltjes komt Charlie Hebdo ter sprake. Voor veel niet-Franse lezers die de afgelopen jaren Les particules élémentaires (1998) opensloegen zal ‘Charlie’ weinig associaties hebben opgeroepen. Nu is dat anders, en zijn de woorden van Houellebecq achteraf beschouwd een rake voorspelling waarom de redactie van dit satirische tijdschrift in de eerste week van januari 2015 het slachtoffer werd van een moordaanslag door islamitische terroristen. Het blad staat voor vrijheid, ook de vrijheid om de profeet te beledigen. ‘Het eerste nummer van Charlie Hebdo verscheen in 1970’, zo constateert in Elementaire deeltjes een verteller uit de verre toekomst, die terugblikt op de twintigste eeuw. Hij vervolgt: ‘In die jaren kreeg het hedonistisch-libidineuze alternatief van Noord-Amerikaanse oorsprong een krachtige steun van libertair getinte persorganen. In principe plaatsten die zich weliswaar op een politiek standpunt dat het kapitalisme bestreed, maar over de hoofdzaak waren ze het met de amusementsindustrie eens: vernietiging van de joods-christelijke morele waarden, verheerlijking van de jeugd en de individuele vrijheid.’
De kwade gevolgen daarvan ondervinden Bruno en Michel. Beiden zijn typische Houellebecq-creaturen. Verlaten door hun ouders, niet in staat tot hechting, de een erotisch uitgeblust, de ander, Bruno (u zag hem net in het filmpje) seksueel gefrustreerd. Met name Bruno is een tragisch geval. Een man met een obsessieve hunkering naar seks, die voornamelijk bij prostituees en parenclubs wordt gevonden. Bruno’s huwelijk loopt spaak, hij vervreemdt van zijn eigen zoon. Hij masturbeert stiekem in de trein. Bruno is schrijver van reactionaire pamfletten die het op dit moment waarschijnlijk goed zouden doen in Nederland. Een poging een van zijn leerlingen te verleiden loopt uit op een zoveelste afwijzing en een gedwongen opname in een psychiatrische kliniek.
Een van de meest aangrijpende passages in Elementaire deeltjes is die waarin Bruno als baby wordt opgehaald door zijn vader. Hij treft het jongetje aan, hongerig, huilend en in zijn eigen vuil. Bruno’s moeder is haar kind volstrekt vergeten, te druk bezig met minnaars, spirituele sessies en andere persoonlijke projecten. Bruno’s verwaarlozing levert een verlatingstrauma op dat Houellebecq aan de gehele samenleving toedicht: verweesd achtergelaten door ouders die zich vooral om zichzelf, in plaats van om hun kinderen en de samenleving, hebben bekommerd. De soixant-huitards riepen dat onder de straatstenen het strand lag. Zij hadden nog de lol van het zand blootleggen en de straatstenen te smijten richting de oude orde, met zijn burgerlijke waarden, ingehouden seksualiteit en deemoed richting macht. De generaties daarna werden bevrijd geboren om vervolgens te ontdekken dat vrijheid zonder grenzen egoïstische wezens schept.
De liefhebbers van Houellebecq bevonden zich vooral onder de generatie die is opgegroeid op het strand waar al lang geen kasseien meer op lagen. Hun samenleving, zo werd regelmatig herhaald, was het resultaat van een culturele emancipatiestrijd die alles oké en niets taboe verklaarde. Dat werd ze verteld door de generatie die en passant ook nog eens de rijkste generatie in de geschiedenis van de mensheid is geworden, alle mogelijkheden had die welvaart aan hun kinderen door te geven. Wat kun je daar in vredesnaam tegen beginnen? Houellebecqs cultuurpessimisme omarmen, misschien, als een subtiele daad van verzet tegen je ouders.
Dat literaire verzet heeft anno 2015 ook de vorm van politiek verzet gekregen. Ik weet niet of de nee-stemmers bij het Oekraïne-referendum in het stemhokje aan Houellebecq dachten of vonden dat het inkleuren van het vakje ‘nee’ een manier was om af rekenen met de generatie ’68, maar zo werd het door activisten die het referendum afdwongen wel gepresenteerd.
Alleen: er klopt iets niet. Veel van de drijvende krachten achter het nee-kamp bij het Oekraïne-referendum zaten op de middelbare school of studeerden toen Elementaire deeltjes in Nederland een opmars maakte. Hetzelfde geldt voor de bloggers die alles wat ze niet zint in deze samenleving in de schoenen schuiven van de jongens en meisjes die in de jaren zestig vonden dat de verbeelding aan de macht moest komen.
Kijk, Bruno en Michel, de literaire schepping waar Michel Houellebecq zoveel ellende over uitstort, die zijn van 1958 en van 1956. Op het moment dat zij hun moeder en vader nodig hadden waren die bezig met de zelfontplooiing waar de jaren zestig toe opdroegen. Dat die twee daar een trauma aan overhouden en de behoefte hebben om te vloeken op de babyboomers, dat snap ik. Van jongens en meisjes die volwassen werden in de jaren negentig en veelal zijn opgevoed door een generatie van ouders die niets liever deden dan kinderen naar de sportclub rijden en die hoopten dat zoon en dochter hun beste vrienden zouden worden, begrijp ik dat minder. De jonge boze burgers die nu zo zijn gepiepeld door de ‘elite’ zijn niet de kinderen van generatie ’68.
Ik begreep het niet totdat ik Houellebecq las. Het probleem zit ’m misschien wel in de leeslijst van de middelbare school, misschien wel opgesteld door leraren die zich herkenden in Bruno en daarom Houellebecq adviseerden. Het probleem zit bij de verkopers die stapels Houellebecq in de etalage van hun lokale boekhandel legden. En bij recensenten die schreven dat Elementaire deeltjes de tijd weerspiegelde. Arme kinderen van de kinderen van de babyboomers. Hun verlatingstrauma is een trauma by proxy. Ze hebben er zoveel over moeten lezen dat het psychologisch leed dat Houellebecq verwoordt als het hunne voelt. Het is een geluk dat de zelfmoordroman niet in trek was in die jaren.