
Toekomstige generaties krijgen het niet vanzelfsprekend beter. Deze trendbreuk werd onlangs nog eens opgetekend in Poorer than Their Parents? A New Perspective on Income Inequality, een onderzoek van adviesbureau McKinsey.
Nu is de angst dat er een einde komt aan de vette jaren een constante, maar dankzij het langzame herstel na de crisis van 2008 is die vrees gegroeid. Begin dit jaar nog rapporteerde het Sociaal en Cultureel Planbureau dat 66 procent van de Nederlanders verwacht dat toekomstige generaties het slechter zullen krijgen. De rekenaars van McKinsey leveren cijfers om dit te bevestigen. Tussen 1995 en 2004 ging minder dan twee procent van de burgers in westerse landen er in reëel inkomen op achteruit. In de tien jaar daarna, tot 2014, groeide dat cijfer tot 65 tot 70 procent. Verandert er niets, dan moeten ook vier op de vijf burgers in het Westen het in het komende decennium met een slinkend inkomen stellen. De teruggang wordt namelijk veroorzaakt door structurele ontwikkelingen zoals een druk op de lonen als gevolg van nieuwe -technologie.
Natuurlijk heeft McKinsey bedoelingen met dit rapport. De onderzoekers concluderen dat er te veel aandacht is voor de topinkomens van nu, en te weinig voor de portemonnee van de toekomst. Maar dat er een einde is gekomen aan snelle groei, een scenario waarmee ook de economische wetenschap in toenemende mate rekening houdt, is iets wat alle westerse politici in gedachten moeten houden. Vooral als ze binnenkort een toekomstvisioen moeten verkopen, zoals het geval is in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Duitsland, Frankrijk en Nederland. In al die landen zijn verkiezingen op til. Als collectieve verarming het uitgangspunt is, verandert de politiek van karakter. Groeiende welvaart verdelen is een stuk eenvoudiger dan kiezen wie de teruggang het meest gaat voelen. Bovendien is te verwachten dat de bereidheid welvaart te delen met anderen, binnen de landsgrenzen, binnen Europa en daarbuiten, verder zal afkalven.
Nederland was een van de landen die door McKinsey in detail zijn bestudeerd en dat laat zien welk pad de verzorgingsstaat hier is ingeslagen. Drie voorbeelden, alle uit 2004-2014. Een van de berekeningen in Poorer than Their Parents? gaat over inkomensoverdracht: de uitkeringen en subsidies die boven op het loon komen. Alle groepen in Nederland hebben in die tien jaar méér geld van staatswege ontvangen, behalve de armste twintig procent. Die ging er als enige niet alleen in inkomen, maar ook in financiële steun op achteruit. De onderzoekers keken ook naar belastingen. Daarbij is het beeld omgekeerd. Iedereen is méér belasting gaan betalen, behalve de rijkste twintig procent.
Voorbeeld drie gaat over de onzekere arbeidsomstandigheden, volgens het rapport een van de belangrijkste redenen waarom huidige -generaties minder verdienen dan hun ouders. Nederland blijkt -kampioen flexwerken. Het aantal zzp’ers hier is groter dan in de andere onderzochte landen. Dat komt onder meer doordat de belasting op arbeid in Nederland relatief hoog is. En ook hier geldt: de zwaarste omstandigheden vind je aan de onderkant. Van alle soorten werk wordt laagopgeleide arbeid het vaakst uitgevoerd in een tijdelijk dienstverband.
Tel dit alles bij elkaar op en je krijgt het volgende beeld: halverwege de jaren 2000 maakte groei op groei in het Westen plaats voor krimp op krimp. Nederland koos ervoor de middenklasse hier deels voor te behoeden. Wie onder aan de economische ladder stond, kreeg de wind vol in het gezicht. We worden allemaal minder rijk, maar de minst welvarenden sneller dan de rest. Armer dan je ouders is een gezamenlijk lot, maar wel een dat oneerlijk is verdeeld.