In het Zutphense arbeiderswijkje De Mars, dat ligt ingeklemd in een walmend industrieterrein aan de rand van de stad, wonen verdeeld over 191 minuscule woninkjes 822 mensen. De huisjes zijn opgetrokken uit roestbruin baksteen en dateren nog van voor de oorlog. Met oranje dakpannen, witte kozijnen en een dakkapel voor wie het zich kan permitteren.
Het is een druilerige maandagmiddag. Wijkambtenaar Jan de Haan steekt de autosleutels in zijn zak en loopt vastberaden op een voordeur af. Om hier te komen moesten we enkele malen keren; De Haan kon de weg naar het kleine buitengewest maar moeilijk vinden. Niet alleen omdat een gulzige IJssel de directe route heeft verzwolgen en we gedwongen waren om te rijden. Ook omdat De Haan er gewoon niet al te vaak komt.
Bijster groot is de belangstelling van de gemeente Zutphen voor het minibuurtje nooit geweest. Primair ging de aandacht uit naar de monumentale binnenstad; om De Mars bekommerde zich geen hond. De wijk verslonsde, werd een stapelplaats voor minima en minderheden, er was zelfs even sprake van drugsproblematiek. Bij Wehkamp kon je het met die postcode wel vergeten.
ONLANGS maakte het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de Verkenningen ‘98 openbaar. In het hoofdstukje 'Kwetsbare buurten’ staat De Mars genoteerd als ‘s lands armste wijk. Traditionele gribussen als Spangen, Bijlmer, Schilderswijk en Zuilen hadden het nakijken. Vooral het werkloosheidspercentage in De Mars is buitengemeen hoog. Van de 240 huishoudens die het buurtje telt, staat liefst zestig procent geregistreerd als niet-actief. Ook meting van inkomen en opleiding leverde onrustbarende gegevens op: 150 huishoudens blijken minder dan 17.200 gulden per jaar binnen te halen; 39,6 procent van de bewoners heeft een lbo-diploma; 18,8 procent heeft basisschool; 2,1 procent is helemaal nooit naar school geweest. De rest deed mavo en mbo. Academici en hbo'ers zijn er op de vingers van een hand te tellen. Ook een punt van zorg is het hoge percentage allochtonen: vijftig procent.
Bij de gemeente Zutphen zijn ze zich rot geschrokken. Ze waren toch al een tijd bezig met wijkaanpak: een duurzame manier van samenwerken tussen bewoners en gemeente? En hadden ze niet net besloten tot imagoverbetering van het geplaagde buurtje? Het bezoek vandaag van wijkambtenaar Jan de Haan is dan ook een beetje een diplomatieke missie: hij moet zien te voorkomen dat de woede van verontwaardigde bewoners zich op zijn gemeente richt.
SEMIR BULUT, een Turk, laat zijn bezoek binnen. Semiha, zijn vrouw, schenkt geurige thee. 'Ik woon vanaf 1975 in De Mars’, zegt Semir. ‘Ik werk in de enveloppenfabriek hier op het industrieterrein. Ondanks de heimwee naar Turkije ben ik blij hier te wonen. In de zomer ga ik een beetje wandelen. Zie mensen vissen. In de volkstuin verbouw ik groente. Het verbaast me dat dit de armste wijk is. Er zijn hier wel lage inkomens, maar arm, dat ze honger hebben, dat niet.’
De bel gaat. Opbouwwerkster Liesbeth van Burken wordt binnengelaten. Samen met Jan de Haan vormt zij, in het kader van de al eerder genoemde wijkaanpak, een zogenaamd ‘wijkkoppel’ dat als schakel tussen gemeente en burgers fungeert. Met Semiha Bulut heeft Van Burken veelvuldig contact. ‘In buurthuis De Komma organiseer ik bijeenkomsten voor de eerste generatie Turkse vrouwen. Over hoe het is om ouder te worden in De Mars. Als een van de weinigen zit Semiha daar altijd bij. Ze heeft actief meegeholpen aan het totstandkomen van de nieuwe speeltuin.’
De Haan: ‘Meneer Bulut, u heeft zojuist veel positieve dingen genoemd. Wat kan er volgens u beter?’
Bulut: ‘We hebben last van de meubelboulevard. Vooral met Pasen. Duitsers parkeren tot hier in de straat. Verder werken te veel mensen op straat aan de auto. En er zijn te veel loslopende honden. En ik zou graag willen dat er niet meer buitenlanders in de wijk komen, anders voelen Nederlanders zich bedreigd. Ik heb nog met niemand problemen hier. Ik ben vrij, kan barbecuen waar het in andere wijken niet kan. Bellen ze gelijk de brandweer. Muziek kan hier ook hard. Maar een winkel zou wel handig zijn. En een school.’
Semiha Bulut: ‘Vooral een school. De school van nu is te ver voor ons. Ik moet acht keer per dag heen en terug, wij hebben vier kinderen. Pas sinds kort heb ik een rijbewijs. Mijn man draait tweeploegendiensten, de kinderen zijn een jaar te lang thuisgebleven. Ze hadden op hun vierde naar school gemoeten. Er is hier nooit openbaar vervoer geweest. Ik heb leren fietsen. Maar als ik fiets lachen de andere Turkse vrouwen me uit. Zij lopen liever. Helemaal naar de markt en terug.’
Geschrokken wendt Van Burken zich tot De Haan. ‘Daar moeten we de wethouder op aanspreken!’ De Haan maakt een aantekening.
Semiha: ‘Ik ben bij de wethouder geweest. Ik zei: kinderen kunnen niet naar school, mijn man moet werken. Hij zei: u kunt toch fietsen. Ik kan niet fietsen met twee kinderen, zei ik. Mevrouwtje, het is uw verantwoordelijkheid, zei de wethouder. Een Nederlandse vrouw brengt haar kinderen ook zelf.’
Semir: ‘Er waren meer Turkse vrouwen met dit probleem. Toen hebben we een bus gehuurd. De wethouder wilde geen cent bijleggen. Het kostte ons vijftig gulden per kind per maand. Als andere mensen zich terugtrokken ging de prijs omhoog.’
We stappen in de auto. De wethouder die Semiha te woord stond is inmiddels burgemeester van een dorpje in Zeeland, benadrukt De Haan met klem. Zijn opvolger is C. Luesink, met wie we een afspraak hebben. Het grauwe industrieterrein verdwijnt in de achteruitkijkspiegel. We passeren de dertiende-eeuwse Sint Walburgskerk, de Kruittoren en de Berkelpoort. In het prachtig gerenoveerde gemeentehuis aan de ‘s Gravenhof wacht wethouder Luesink ons in de deurpost van zijn kamer op.
'ALS ER MAAR een paar koopwoningen bij hadden gestaan’, zegt wethouder Luesink. ‘Dan kwamen wij op die hele lijst niet eens voor. Sommigen vragen mij hoe het is om wethouder te zijn van de meest verpauperde buurt van Nederland. Dat is het gevaar. Dat dit onderzoek stigmatiserend werkt. Natuurlijk wonen er veel mensen met een laag inkomen, slechte opleiding en vaak zonder werk. Maar het gaat wel om de verhoudingen.’
De wethouder heeft best een zwak voor het buurtje. ‘Het is een heel bijzondere wijk. In de jaren dertig gebouwd door groothandel Resink om de arbeiders dicht bij de fabriek te houden. Marsbewoners voelen een zekere mate van vrijheid en dragen dat ook uit: op bakfietsen halen ze bier bij de supermarkt. Als het weer het toelaat speelt het leven zich in De Mars op straat af. En zwemmen de bewoners in de IJssel, hoe ongezond dat ook is.’ Hoezeer Luesink ook verknocht is aan De Mars, een bus kan hij niet laten rijden. ‘Openbaar vervoer is duur in de financiering tegenwoordig.’
VIER JAAR geleden was De Mars bijna gesloopt. De veiligheidscirkels rond de firma Primagaz en de Asfalt Centrale Zutphen werden in het kader van milieuwetgeving verder en verder opgerekt. Primagaz dacht: dat wijkje met die slechte naam, dat moet maar weg. Met een nipte meerderheid in de Zutphense raad werden de plannen tegengehouden. Ondanks alle negatieve publiciteit die het wijkje Zutphen nu levert, is heroverweging van sloop voor Luesink geen optie. ‘Je kunt die mensen van De Mars elders niet onderbrengen, die aarden alleen daar.’ Wat de gemeente Zutphen dan gaat doen om het predikaat ‘armste wijk’ kwijt te raken, laat zich raden. Luesink: ‘Er komen zeker weten koopwoningen bij te staan.’
Terug naar De Mars. In de Paapstraat woont de 72-jarige Gerrit Bierhof. Hij is aanjager van het massale buurtprotest dat na het verschijnen van de Verkenningen ‘98 op gang kwam. In een documentaire van TV Gelderland zien we Bierhof door de buurt trekken waar hij al zijn hele leven heeft gewoond. Met de Turkse nieuwkomers kan hij het goed vinden. In de moestuinen, in de luwte van de IJsseldijk achter het wijkje, zien we een Turkse vrouw een courgette uit de grond trekken, en Bierhofs fronsende gezicht. 'Is dat geen komkommer dan?’ Dankbaar neemt hij het vreemde gewas in ontvangst.
‘Belachelijk’, zegt hij in zijn knusse woonkamertje. ‘Dat is toch niet te peilen, zoiets. Ik las dat zo'n onderzoek helemaal gebaseerd is op hoe de samenstelling van zo'n wijk is. Kijk, omdat hier dus een gemiddeld loon isà Als u in deze rij kijkt, er werkt iemand bij de gemeente Gorssel. De volgende werkt voor de PTT en noem allemaal maar op. Aan de overkant: een, twee, drie, vier, vijf, zes. Er werken zes mensen van. En in die volgende rij werken er geloof ik vijf van de zes. Dus u begrijpt wel dat ik boos was.
Zoals ik op TV Gelderland al zei: ik heb vaak het idee dat er bij zo'n bureau mensen rondlopen die dan weer een of ander onderzoek doen om te slagen voor dit of dat. Een scriptie maken of zoiets. Zo'n wijk wordt beoordeeld naar het gemiddelde.
Nou ja, ik ben gepensioneerd. De buurman is dakdekker geweest, maar hij is door het dak gevallen. De andere buurman is gepensioneerd. Dan werken er twee. De buurman daarop is gepensioneerd. Dus in deze rij wonen veel gepensioneerden. Die hebben wel allemaal een uitkeringà Ik heb er dan een goed pensioen bij. Er zijn er misschien wel die door pensioenbreuken iets minder hebben. Ik heb veertig jaar bij een bedrijf gewerkt. Bij drukkerij Thieme. Bekend op schoolboekengebied.’
BIERHOF neemt een slok koffie. ‘Ik ben hier geboren. Ik woon hier al 72 jaar. Ik heb hier gespeeld, gezwommen, geschaatst, gevoetbald in het weiland, en ’s winters gleed ik in een tobbe van de dijk. Voordat ik in dienst ging, was ik nog nooit in een zwembad geweest.’
De Haan: ‘U zwom in de IJssel?’
‘Ik heb ook veel in de dialectenvertaling gedaan’, gaat Bierhof verder. ‘Ik concentreerde me op Zutphens in het Nederlands.’
‘Andersom Gerrit’, zegt zijn vrouw Annie vanuit de keuken, ‘Nederlands in het Zutphens.’
In de jaren zeventig en tachtig was De Mars volgens Bierhof op z'n gevaarlijkst. ‘Toen kwam er een zigeuner in de straat wonen. Die haalde z'n zoons. Middenin de nacht liepen ze met accordeons over straat. De mensen ernaast vertrokken. Er brak een drugsperiode aan. Daarop vlogen er huizen in brand. Maar goed, al die narigheid was helemaal over. De woningstichting zag het weer zitten. Buurtbewoners sloegen de handen ineen. Dan zoiets. Je krijgt weer dat mensen gaan zeggen: daar wil ik niet wonen.’
Chris Zwart is voorzitter van de bewonerscommissie. Hij en andere boze bewoners zijn bijeengekomen in de huiskamer van bewoonster Trudy Schigt. In een groot aquarium zwemmen tropische vissen rond en een blauwe parkiet kwettert er lustig op los. Aan het plafond ploegt een ventilator door een dikke wolk zware shag.
Zwart: ‘Ik woon 46 jaar in De Mars. Ik werk hier op het industrieterrein bij een drukkerij. De Mars is een heel gemoedelijke buurt.’
Trudy Schigt: ‘We kunnen hier allemaal goed met mekaar overweg. Heb je hulp nodig, staat er hup iemand voor je klaar. Kom binnen, niet aanbellen, trek maar aan het touwtje. Het maakt niet uit of je buitenlander bent of niet.’
De ogen richten zich op Erdal Günbey, de Turkse buurman. ‘Het bevalt me zeer’, zegt deze. ‘Ik ben in 1976 gekomen. Sinds vorig jaar ben ik lid van de bewonerscommissie. Nou is mijn vraag: hoe komen ze aan die cijfers, wat is de reden ervan? Om een wijk een naam te geven als arm. Ik heb ergens wel een idee in m'n achterhoofd om te denken dat ze dat misschien zo bekijken, maar dat heeft te maken dat het van de regering af komt. Die heeft bepaalde regels gemaakt. En dan schuif je mensen die minder verdienen naar een hoek.’
Instemmend gemompel. Terwijl opbouwwerkster Liesbeth van Burken stilletjes komt binnengeslopen, verheft Zwart andermaal zijn stem. ‘Tuurlijk zitten er mindere stukjes bij, maar dat hou je in elke buurt. Het merendeel, dat dóet met mekaar, ongelooflijk. Armoe is maar een begrip. Als ik een stuk vlees op tafel heb, en ’s avonds een flesje bier, kan ik geen armoe hebben. We moeten voorkomen dat het echt waar wordt wat ze schrijven. Want hoe ontstaat een arme wijk? Door de gemeente. Die houdt de koppeling huursubsidie en inkomen in stand. Daar kweek je armoedewijken door.’
Het wijkkoppel zwijgt voor zich uit. Schigt: ‘Je mag niet wonen waar je wilt wonen. Ik heb een zoon van 23. Die wil het huis uit. Omdat hij een te hoog inkomen heeft kan hij in De Mars niks krijgen. Die regeling moet ongedaan worden gemaakt.’
Bewoonster Anke Blitz: ‘Er leeft hier nog menselijkheid. Wij schamen ons niet een ander wat te vragen als we een maand krap zitten. Zal in andere wijken niet gebeuren. Ik heb in de nieuwbouw gewoond. Riep je je kind van straat, was je meteen een aso.’
Zwart: ‘Er wonen hier best wat bijstandtrekkers. Maar er zijn er echt ook een hele hoop die normaal werk hebben. En crimineel is het hier al helemaal niet. Dat gaat iedereen denken.’
Blitz: ‘Je kan de fiets hier gerust los laten staan.’
Het is over zessen als Trudy Schigt ons in de jas helpt. In de auto merkt De Haan op dat hij de bewoners wat sceptisch vond. ‘Maar in het kader van imagoverbetering heeft deze dag veel bruikbaars en positiefs opgeleverd’, zegt hij terwijl we een fietsende Liesbeth van Burken toeterend passeren.