Ik ken die worst wel. Fashong-kip heet deze worst. Meestal met eenentwintig tegelijk verkocht. Alleen als je echt geluk hebt, per drie stuks. In winkels waar ook de warme bloedworst klaarstaat.
Het is bijna publieke zelfbevrediging. Over de markt lopen (de red snapper is niet duur vandaag) en met je voortanden steeds een gepaste hoeveelheid zwarte massa uit de varkensdarm trekken. Tot halverwege. Dan moet hij omgedraaid en krijgt het andere eind zijn beurt. Plaats voor peperverbazing. Bij dit worsttype lijken de moleculen wel heel nonchalant doormidden gescheurd. Zo alom prikt het in de tong. Is de worst helemaal op, blijft een nadrukkelijk aangenaam zere plek achter in de keel.
Zelfs daarop aangesproken geleerden zijn het er niet over eens waarom de mens, en in dit geval deze, graag peper eet. Misschien heeft het te maken met de huidige vriendelijke wind, of met de motregen die zo zacht is dat hij niet valt maar zweeft.
Op de Franse Antillen, waar ze minstens zoveel bloedworst eten als op de Nederlandse, wordt kort daarvoor of lang erna iets gegeten dat blaff heet. In rode peper gewikkeld. Je hebt er de soort voor nodig die rocotillo heet. Anders maar niet aan beginnen.
Flarden haai gemarineerd in sap van de limoen samen met in snippers gesneden rocotillo. Ook knoflook. Daarna in de gloeiende bouillon. Stevig geparfumeerd met uien en kruidnagel, tijm en peterselie. Eventueel witte wijn.
Zo genoemd omdat tijdens het moment waarop de vis het hete vloeistofoppervlak passeert daaruit het geluid ‘blaff!’ schijnt op te klinken. Een klank. Hoewel dat niet helemaal vanzelf spreekt. Je kunt ook een bod op feestelijk ingepakte atomen doen.
Maar desalniettemin: ‘Anybody for fashong?’