De zin ‘Anton van Hooff is een komkommer’ is gewoon een eerste zin, zoals bijvoorbeeld ‘De portier is een invalide.’ Maar ook een onweerlegbare vaststelling, die ook als eindconclusie van dit stuk had kunnen dienen. Dat ik de column ‘Heb de zwerver lief’ van Anton van Hooff midden in de komkommertijd in de NRC heb aangetroffen, is louter toeval. Dit stuk lijkt niet speciaal seizoengebonden en ik neig te geloven dat het ook midden in de winter door Van Hooff geschreven had kunnen worden. Daarom denk ik dat Anton van Hooff een vleesgeworden komkommer moet zijn, dat wil zeggen iemand die in staat is een nietige anekdotische gebeurtenis waarin hij verzeild is geraakt, tot een nationaal dispuut rondom zijn gekwetste ego te laten opzwellen.
De feiten zijn als volgt. De auteur komt een dakloze tegen in de Nijmeegse stationshal, weigert de aangeboden daklozenkrant af te nemen en wordt plomp door de ‘zwerver’ voor ‘klootzak’ uitgescholden. Dit incident vormt de kern van een artikel van Van Hooff in het regionale dagblad De Gelderlander, waarin de auteur de ‘overlast die verkopers van de daklozenkrant bezorgen’ aan de kaak stelt. Als wij hem mogen geloven, wordt hij vervolgens in de brievenrubriek van De Gelderlander door ‘het regionale weldoenersvolk’ aan de schandpaal geschroefd en geniet. Erger nog, in het blad van de Katholieke Universiteit Nijmegen wordt Anton van Hooff voor ‘halfzachte dorpsidioot’ uitgemaakt. Protest van de betrokkene bij de redactie haalt niets uit. Het zal je toch overkomen dat je door zo'n vagebond met krant in de Nijmeegse stationshal wordt uitgescholden en vervolgens door het regionale weldoenersvolk wordt uitgevloekt, daarin door dik en dun gesteund door de lokale katholieke studentengemeenschap.
Daarom heeft de zwervende scribent op 15 juli zijn toevlucht gezocht onder het dak van NRC Handelsblad, teneinde zijn privé-guerrilla tegen de overlastige daklozen en hun politiek correcte pleitbezorgers voort te zetten. Daarin legt hij een zekere nostalgie aan de dag voor het Nederland uit de zeventiende eeuw, dat door reizigers om haar veiligheid wordt geroemd: ‘Bedelaars en landlopers verdwenen in het rasphuis om daar arbeidsdiscipline te leren’, ‘een aanpak die getuigde van maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel’.
De tijden zijn inderdaad en jammer genoeg veranderd. Tegenwoordig heb je geen dwangarbeid meer, en ook geen kogel aan je been als je een appel hebt gejat, en je krijgt geen enkeltje Duivelseiland op een galei meer aangeboden. Zelfs de strafkampen van oud-premier Lubbers vertonen evenveel scheuren als de stalen bruggen die zijn familiebedrijf van tijd tot tijd aan de overheid verkoopt. Maar het is wreed, vindt Van Hooff in de NRC, dat je vandaag de dag, evenals vroeger over onderwerpen als Israel, uitkeringsgerechtigden en allochtonen, geen kwaad woord meer over daklozen mag schrijven.
Van mij mag Van Hooff alles schrijven wat hij wil. Ook over overlast van daklozen. Ik kan moeilijk met hem polemiseren, want de eerlijkheid gebiedt me te bekennen dat ik nimmer door een zwerver in een stationshal of daarbuiten voor klootzak ben uitgescholden. Toch weiger ik wel tien keer per dag probleemloos De Straatkrant te kopen, gezien het feit dat je dat maar een keer per week kan doen. Misschien bestaat er helemaal geen probleem van overlast rond straatkrantverkopers maar alleen rond komkommerauteurs met een hersenpan vol zure augurken. Mensen dus zoals Anton van Hooff of Pim Fortuyn, die bij de eerste de beste woordenwisseling met een zwerver op een station of een moslim in een ziekenhuis ten strijde trekken ‘tegen de islamisering van onze cultuur’ of in bedekte termen roepen om rasphuizen voor landlopers.
Wellicht behoor ik ook tot degenen die volgens Van Hooff daklozenkrantverkopers als een verrijking van ‘de fauna in de urban jungle’ beschouwen. Ik heb met die zwervende mannen en vrouwen alleen maar goede ervaringen, ze geven mijn wisselgeld altijd terug en kijken nooit over mijn schouder bij de geldautomaat. Ik zie ze een beetje als collega’s die tot taak hebben het gedrukte woord aan de man te brengen. ‘Solidarité sainte de l'artisanat’, zong George Brassens.
Paradoxaal vind ik wel dat iemand die twee piek voor een daklozenkrant wei gert te betalen, dankzij dezelfde daklozen honderden guldens bij de Gelderlander en de NRC met zijn stukjes verdient.