© NOS

Augustus 1945. 75 jaar geleden. Eisch Duitschen Grond is de leus van een groep ‘vooraanstaande Nederlanders’ die de oorlogsschade van 25 miljard gulden, oftewel dertig jaar belastinginkomsten, in natura gecompenseerd wil zien. Duitsland kan niet betalen want ligt nog veel meer in puin dan ‘wij’. Dat een fiks deel van de vernielingen in de infrastructuur door de Duitsers opzettelijk is aangericht uit wraak en frustratie toen hun oorlog al verloren was, maakt eerwraakgevoelens nog begrijpelijker. Zie kapot Rotterdam, Arnhem, Brabant, Limburg, ondergelopen Betuwe, Zeeland en Wieringermeer en zoveel meer. Woordvoerder was voormalig minister van Financiën in het Londens kabinet, Johannes van den Broek. We horen en zien hem, notabele, in een cameratoespraakje (Polygoon?) zich afvragen of ‘gebiedsuitbreiding met verwijdering van Duitsers uit het aan te hechten gebied moreel gerechtvaardigd is’. Zijn antwoord: jazeker. Ze zullen oost- of zuidwaarts moeten verhuizen naar verkleind Duitsland. Dat alles mag echter niet zijn ingegeven door haat- of wraakgevoelens (het betreft louter verrekening), maar misplaatst gevoel van medelijden is ook verwerpelijk. ‘Het spreekt vanzelf dat ontruiming op zo menschelijk mogelijke wijze, de Nederlandse traditie getrouw, dient te geschieden.‘ Het gaat om een aanzienlijk oppervlak dat ten oosten van Noord-Groningen tot aan Zuid-Limburg zou moeten worden geannexeerd. Ons land zou anderhalf keer zo groot worden en Emmerik, Osnabrugge en Monniken-Glabbeek zouden de verdietste steden heten. Ook toen al werd de bevolking gepeild. Voor wat dat waard is: 44,5 procent was voor; 41,1 procent tegen; 11,5 procent wilde het als tijdelijke maatregel en 2,5 procent had geen mening. Ik was destijds zes, mij is niets gevraagd, maar dikke kans dat ik vóór was geweest – natuurlijk niet uit wraak, stel je voor, maar uit economisch rechtvaardigheidsgevoel inzake volkshuishoudingsvragen. Alleen: de geallieerden zagen er niets in. Niet nog een keer Versailles-revanchisme. En bovendien: niet nog meer verdrevenen en vluchtelingen dan de ontelbaren die Duitsland al vanuit het oosten bereikten.

Het Bevrijdingsjournaal waaruit bovengenoemde beelden en feiten stammen is natuurlijk een bezopen onderneming, want ‘geschiedenis alsof het nu is’, gebracht met technieken, methoden, formats van nu door mensen met uiterlijk, kleding en vooral taal van nu. Dat dan wel met uniek film- en geluidsmateriaal en dito documenten ‘van toen’. Anachronisme als fundament en onvermijdelijk ook volop de genade van kennis achteraf, al wordt nadrukkelijk gepoogd dat te vermijden. Anchor Herman van der Zandt (kun je een laconieker, ironischer presentator bedenken?) heeft het bij het ‘aan te hechten gebied’ over ‘inpikken’, wat in ’45 zowel een schandalig woord van zichzelf als een volstrekt ongepast oordeel ineen zou zijn. En als in een grensplaatsje honderd procent van de bewoners voor annexatie blijkt, merkt hij snedig op ‘ja, dan krijgen ze natuurlijk ineens een heel ruime voortuin’. Kortom: hoe bedenk je zoiets?

Omdat het natuurlijk een geweldige formule is. Omdat het bij de oudste kijkers zowel bekende feiten naar boven haalt als volop vergeten of nooit geweten ‘nieuws’ bevat. En omdat het voor alle leeftijden een voortreffelijke geschiedenisles is, volgestopt met geweldige, vaak niet eerder geziene illustraties in bewegend beeld en geluid. Leve het boek, waarin je deze periode uiteraard veel uitgebreider en gedetailleerder tot je kunt nemen, maar sommige beelden zeggen toch meer en raken dieper. Het lezen van Van den Broeks toespraak, zoals u net deed, is toch echt iets anders dan de man hem zien en horen voorlezen: dichter bij de historische sensatie. (Interessant ook elders te lezen dat deze hardliner en partijloze liberaal in 1945 weigerde zitting te nemen in een kabinet zonder sociaal-democraten.) Dat geschiedenisdocenten vol lof zijn omdat de formule hun pubers werkelijk blijkt te boeien is al meer dan voldoende rechtvaardiging. Maar het publiek blijkt veel breder.

Het Bevrijdingsjournaal, gebaseerd op een BBC-idee, begon al op 3 juni vorig jaar om de gebeurtenissen vanaf de Normandische invasie in 1944 te ‘verslaan’ en te herdenken. Tim de Wit deed in Engeland verslag van de troepenopbouw, Martijn Bink was in Calais om de Duitse verdediging te bespreken en militair historicus Christ Klep praatte ons bij over strategie. In vier reeksen werd de periode tot en met 9 mei 1945 gecoverd. Nu zitten we in de vijfde en laatste reeks: het einde van de oorlog in Azië en de naweeën in Europa, speciaal Nederland. Op 6 augustus (2020, alias 1945) meldt Van der Zandt dat de VS vannacht ‘een wapen in de strijd heeft geworpen dat een totaal nieuw licht werpt op de oorlog’. Hier overspeelt de tekstschrijver naar mijn smaak zijn kaart, maar een kniesoor let daarop. Atoombom. Het hele centrum van Hiroshima blijkt weggevaagd. ‘Hoe cynisch het ook klinkt, dat was precies de bedoeling’, zegt Marieke de Vries vanuit Washington. Japan was overal al zwaar gebombardeerd, zonder dat overgave in zicht kwam. Hiroshima was tot dan bewust gespaard om te kunnen laten zien wat één bom aan kon richten. ‘Heeft president Truman al iets laten horen?’ vraagt Van der Zandt. ‘Die zit op zee op de terugweg van de Potsdam-conferentie.’ En we zien Truman waarschuwen dat nog krachtiger bommen in de maak zijn. Waarna we overgaan naar het tweede item: beelden van de vernietiging in Nederland. De haven van Rotterdam doet ook in augustus 1945 (en ook nu!) uiteraard nog pijn aan de ogen. Er bestond al in 1941 een wederopbouwplan, maar de bewoners prijzen zich gelukkig dat dat niet is doorgegaan: dan was het een lelijke Duitse stad geworden. (Nu werd het een lelijke Hollandse stad, tot die van eendje, decennia later, tot zwaan uitgroeide.) Die eerste aflevering eindigt, geestig, met een advertentie: ‘wie kan de regeringsvoorlichtingsdienst helpen aan een schrijfmachine? Plein 1815, nr. 4. Spoed svp’. Dat Van der Zandt een antieke schrijfmachine in de studio heeft en die, probleemoplossend, aan iemand buiten beeld overhandigt, dat is beduidend meer lollig dan leuk. Maar je kunt niet alles hebben.

In volgende afleveringen komen ethische vragen rond de atoombom ter sprake. En strategische, want de bommen waren tegelijk signaal aan Stalin. Die trouwens niet opkeek van het wapen: zijn inlichtingendienst was al op de hoogte. Uitgebreide aandacht uiteraard voor de complexe situatie die in Indonesië ontstond door het verdwijnen van de Japanse bezetting en de ambities van Nederland versus die van de nationalisten. Drees had louter afkeer van Soekarno, die zijn landgenoten had opgeroepen tot werken voor de Japanners. Collaboratie dus, met ook nog rampzalige gevolgen voor honderdduizenden vrijwilligers, later dwangarbeiders. Die nooit meegeteld zijn door koloniaal Nederland, dat hen toch nog steeds tot eigen onderdanen rekende. Veelzeggend.

De aflevering van 9 augustus deed me grijnzen en slikken. Journaalopening: eind van de maand gaan de schoenenfabrieken weer open. Groot nieuws inderdaad, want ontelbaren hadden al jaren hopeloze gaten in zolen met touwen of zelfs helemaal geen schoenen meer. En dan zien we dat sommige dames een verhoginkje onder de achterkant van hun klomp hadden laten maken: toch nog elegant. Item twee: atoombom op Nagasaki. Ja, hemd is nader dan rok, maar allemachtig, de geest van het huidige Journaal dat in de opening, ook pre-corona, landelijk nieuws altijd voor zelfs het belangrijkste internationale nieuws laat gaan (concurrentie met de commerciëlen) is zelfs vaardig geworden over het Bevrijdingsjournaal. Een hartelijke grijns voor die klompen; een grimas voor Nagasaki. Maar in het slikken toon ook ik me iemand wiens rede het aflegt tegen gevoel. Want Nagasaki is een angstaanjagend lege plek geworden, maar emotioneert me beduidend minder dan een Amsterdamse optocht, augustus ’45, die over de Dam trekt. Optochten waren er toen veel, herinner ik me. Deze verbeeldt en verwerkt de oorlog. We zien een jonge vrouw die nadrukkelijk een hongertocht naspeelt. We zien het verzet, met illegale radio’s en krantjes in een bakfiets, op de fiets geflankeerd door koeriersters. We zien een grote wagen, volgeladen met mannen in gestreepte pakken en andere bajeskleren: politieke gevangenen achter echt prikkeldraad. Op de zijkant van de kar namen: Belsen, Dora, Vught, Neuengamme, Dachau. Maar nergens iemand met een ster! De joden worden niet genoemd, lijken niet te bestaan. In Amsterdam dus, waar er tienduizenden gewoond hadden! Onze buurman, meneer Bierman, een van de weinige hoogopgeleiden in de straat, had overleefd, getrouwd met een niet-joodse vrouw. Ik speelde met hun dochtertje Ronnie, die later actrice zou worden. Kort na de oorlog kreeg ik een broertje, zij een zusje. Veel later begreep ik dat hij dus niet gesteriliseerd was, zoals veel ‘gemengd gehuwden’. Maar het zou voor mijn ouders en dus mij heel lang duren voor de shoah kern van de oorlog zou worden. De joodse kinderen die ik later op school leerde kennen, de paar studenten, zwegen. Net als iedereen. Zij het om verschillende redenen.

De aflevering sluit indrukwekkend af met terugkeerverhalen. Van Eva Pellinkhof-Roselaar, die uit de onderduik kwam en in augustus elke dag naar het Centraal Station ging voor de lijsten met namen van wie waren teruggekomen. Vergeefs. Van Jules Schelvisch, die als een van de weinigen Sobibor overleefde, waarvan niemand zelfs de naam kende. En wie zich bij kennissen meldde kon de verbaasde vraag ‘ben jij niet vergast?’ te horen krijgen. Het is die onvoorstelbaar pijnlijke terugkeer die Primo Levi en G.L. Durlacher zo indringend beschrijven. En die je de keel af kunnen knijpen in augustus 2020 of wanneer je ze ook leest of las. Ik pak de Verzamelde verhalen 1951-1981 van Marga Minco (Bert Bakker, Amsterdam, 1985). Twee pagina’s, ingekort. Ruim na de oorlog komt ze terug in Breda, waar ze opgroeide. Op het bordes van het stadhuis houdt een vrouw haar staande. ‘“Ken je me niet meer? We hebben samen op school gezeten. Hoe gaat het met je?” “Goed”, zei ik. “Je bent de oorlog doorgekomen?” ‘Dat zie je.“ "Je broer en zuster?” “Nee.” “En je ouders?” “Ook niet.”’ Minco beschrijft hoe haar gezicht verandert van glimlach naar kramp. ‘Ze boog zich naar me toe, haar hand nog altijd op mijn arm. ‘“Dan mag jij van geluk spreken.” Ze lachte nu breed, opgelucht, gaf me een kneepje en daarna zeiden we elkaar goedendag.’ Dit verhaal, hoe kort ook, is breder en dieper dan deze scène, die ongeveer de helft beslaat. Ik ben het nooit vergeten. Titel: ‘Van geluk spreken’.

NOS Bevrijdingsjournaal 1944-45, alle afleveringen: https://www.uitzendinggemist.net/programmas/61033-Bevrijdingsjournaal_1944.html