Een van mijn lievelingsgedichten is ‘de zon schijnt/ waar ben je lul’, ik heb het zelf geschreven. Eerst zette ik er een uitroepteken achter, maar op advies van een pro heb ik dat laten vallen. Sowieso, uitroeptekens! De onmacht!

‘Ek haat die swangere onrus van augustus’, schreef Elisabeth Eybers, kalm, vertrouwend op de woorden zelf.

Ik ben mismoedig, op het onbegrijpelijke af, dan krijg je dat. Oude dichtregels in jezelf opgraven. Een dunne jurk uittrekken en in plaats daarvan een lange ribfluwelen rok omgorden, donkerblauw T-shirt, klaar. Ik heb te veel geld uitgegeven, misschien is dat het. En ik ben nog lang niet klaar met uitgeven. Alles slinkt, behalve mijn lichaam.

Ik ben weer gaan hardlopen, ook zoiets. Zou het mogelijk zijn dat mijn longen dan wel kleiner zijn geworden? Ik zie een vrouw op straat staan met een onhanteerbaar uitgevouwen plattegrond, het is alsof ik mezelf zie. Het ontbreekt er nog maar aan dat ze hem voor zich op het trottoir legt, er rondjes omheen loopt. O, wacht.

Uit puur zelfmedelijden loop ik op haar af, met mijn little lungs. ‘With little lungs we breathe…’, zingt An Horse. Als ik dat nummer luister ben ik zanger en drummer tegelijk. ‘Wat een voorrecht is de rêverie’, schreef Charlotte Brontë al in haar dagboek.

Of ze het kan vinden, vraag ik. Niet begrijpend, op het angstige af, kijkt ze me aan. Ik kom in vrede, wil ik haar zeggen, maar misschien schrikt ze dan nog wel meer. Ik zweet, dat is het. Ik heb mijn gezicht niet onder controle, mijn sport-bh knelt.

Op de terugweg naar het station liep ik binnen bij een nagelsalon

Het is allemaal niks waar ze naartoe wil. O daar, wijs ik vaag. Ze weet niet hoe gauw ze zich uit de voeten moet maken, de plattegrond wappert zielloos achter haar aan. Ik dacht dat ik de enige was die geen Google Maps op haar telefoon heeft. De enige die neerkijkt op techniek, in plaats van haar ter hand neemt.

Ik zou even stil willen zijn, me niet verroeren.

Deze maand maakt vreemde emoties los. ‘De zomer is het eenzaamste seizoen’, appt een vriendin me. Ik moet me om haar bekommeren, maar ik weet niet goed hoe. Het is de zon, denk ik zelf. Je moet hem tarten, in een ribfluwelen rok. In August Is a Wicked Month schrijft Edna O’Brien over een vrouw die zich vastklampt aan een man, alleen omdat zijn gezicht past als in ‘een hersenloze droom’.

Ik interviewde O’Brien een paar jaar geleden in Hotel Des Indes in Den Haag. Ze was net 82 geworden, had een memoir gepubliceerd om iedere mogelijke biograaf voor te zijn. In alle vroegte liep ik over het Voorhout, vervuld van mijn opdracht. Ze bleek een heks, een tamme. Ondanks de warmte geheel in het zwart gekleed. Rood haar, rode lippenstift. Ze boog zich voorover om me toe te fluisteren dat ze verliefd was op Jude Law. Ze had hem ontmoet bij vrienden, bij het afscheid had hij haar gekust. Hij had alleen een zwembroek aan, ook al klinkt dat bij nader inzien wel heel erg als een hersenloze droom.

‘Hij is niet alleen heel knap’, zei ze. ‘Maar ook nog eens slim. Begrijp je wat ik bedoel? He knows things.’ Ze raakte mijn arm aan, ze streelde me. Was ze een man geweest, dan had ik er iemand bij gehaald. Nu werd ik alleen maar staarderig.

Toen ze een vriendin vertelde van haar crush zei deze onmiddellijk: schrijf hem een brief. ‘En?’ vroeg ik. Op bezoek bij oudere schrijfsters kom je snel tot de kern van de zaak. Haar stem zakte een paar octaven, ze begon te slissen. ‘Vlak voor ik hier naartoe kwam heb ik de brief aan hem op de post gedaan.’

Toen we afscheid namen zegende ze me, met grootse, licht wapperende armbewegingen. God bless you. Duizelig wankelde ik mijn toekomst tegemoet. Op de terugweg naar het station liep ik binnen bij een nagelsalon. Ik liet mijn nagels eigenaardig groen lakken, de zon scheen, een gedicht drong zich op.