De verteller, een Braziliaanse man van tegen de veertig, alter ego van Michel Laub, blikt terug op zijn leven, dat van zijn vader en zijn grootvader, maar lijkt niet in staat dat op samenhangende manier te doen. In korte, sterk gefragmenteerde tekstblokjes maakt hij omtrekkende bewegingen die hem telkens opnieuw in de buurt van een paar cruciale, kennelijk traumatiserende data brengen, waarvan zowel de aard als hun samenhang pas gaandeweg enigszins duidelijk wordt. Die tastende, uitwijkende, omcirkelende, dan plotseling op een detail inzoomende vorm geeft het boek iets traags en ongrijpbaars, maar dat lijkt ook precies de bedoeling: het is de perfecte manier om die ‘overal en altijd weer’ terugkerende oerervaringen van zowel de verteller, de vader als de grootvader er ook bij de lezer in te hameren.

Dat Auschwitz het oertrauma is dat de andere trauma’s heeft uitgelokt, is van meet af aan duidelijk. Maar tegelijk blijft Auschwitz op grote afstand. ‘Mijn grootvader praatte niet graag over het verleden’, luidt de openingszin van het boek, en dat blijkt nog zwak uitgedrukt. Geen van de drie hoofdfiguren – grootvader, vader, verteller – krijgt in het boek een naam, alle drie zijn slachtoffer van Auschwitz, uiteraard in sterk wisselende gradaties, al verdwijnt dat woord tegen het einde van het boek in het slappe, alles en niets verklarende eufemisme ‘het menselijk tekort’. De overheersende vraag voor de zoon luidt: hoe daaraan te ontkomen, hoe een eind te maken aan dat ellendige ‘overal en altijd weer’?

Grootvader behoort tot de overlevenden, ‘het slachtvee’, dat in 1945 per boot in Brazilië aankomt, in de hoop daar een nieuw leven te kunnen beginnen. Die gedachte moet een obsederend en verlammend effect op hem hebben gehad, en evenzeer op zijn omgeving. Hij wordt een man zonder verleden. De verteller heeft hem nooit gekend, zijn vader nauwelijks, aangezien grootvader zelfmoord pleegde toen vader veertien was. Ook de lezer weet bijgevolg vrijwel niets over hem. Maar met terugwerkende kracht wordt dat fatale einde overduidelijk aangekondigd in de zestien schriften die grootvader vooral tijdens de laatste jaren van zijn leven heeft ‘volgekriebeld’.

Die schriften zijn hoogst curieus. Ze hebben een autobiografische inslag, maar bevatten niets, tenzij indirect en in verdrongen vorm, over Auschwitz, hoewel daar zijn hele familie is uitgeroeid. Ook niets over de bootreis naar Brazilië of zijn eerste indrukken van het land. De autobiografie gaat schuil in een streng encyclopedische opzet. Grootvader is allesbehalve een verteller. Zijn schriften bevatten uitsluitend ‘objectieve’, wetmatig geformuleerde lemma’s – het begint met ‘melk’, ‘haven’, ‘bagage’ – over hoe alles zou moeten zijn. Het zijn stuk voor stuk, verspreid over het boek, verbijsterende teksten, gedicteerd door een dodelijk verwonde geest op zoek naar beschutting, veiligheid, zekerheid.

Dit is de dichtgemetselde verbale verdedigingslinie van iemand die bestookt wordt door demonen uit het verleden

Bij ‘echtgenote’ – we weten dan al dat zij nooit over haar man sprak, ook dat zij zich ter wille van hem tot het jodendom heeft bekeerd – lezen we onder meer: ‘persoon die zich belast met het huishouden, er zorg voor draagt dat de strengste hygiënische procedures in acht worden genomen en ook dat haar echtgenoot niet gestoord wordt wanneer hij alleen wil zijn’. In talloze lemma’s is sprake van die ‘strengste hygiënische procedures’, besmetting door het nazistische virus dreigt altijd en overal weer, zo ook in ‘ziekenhuis’, waarvan ik de gruwelijke slotzin citeer: ‘In het ziekenhuis zijn geen problemen die de rust van de echtgenoot van de zwangere vrouw kunnen verstoren, wier kind de continuïteit en liefdevolle schenking tussen de twee zal bezegelen, wanneer hij liever door de gangen loopt of naar huis gaat en daar alleen blijft.’

Dit is geen zwarte humor en geen absurdistisch cynisme, het is de dichtgemetselde verbale verdedigingslinie van iemand die altijd en overal weer bestookt wordt door de demonen uit het verleden. Het zal niet verbazen dat grootvader, die ‘ten behoeve van zijn gezondheid en rust niet gestoord mag worden wanneer hij alleen op zijn kamer is’, ten slotte zelfmoord pleegt boven zijn geschriften. Zijn zoon, de vader van de verteller, veertien jaar oud op dat moment, treft hem daar aan. Het zal zijn verdere leven tekenen. Hij gaat meteen na de dood van zijn vader werken, wordt welgesteld, is vol van het jodendom en heeft het tot vervelens toe over Primo Levi’s Is dit een mens. Maar dat leidt bij de verteller tot een groeiende afkeer van zijn vader en van alles wat met joden, het nazisme en de kampen te maken heeft.

Gekweld wordt de verteller vooral door schuldbesef: hij heeft op zijn dertiende samen met een stel joodse klasgenoten een niet-joods vriendje (‘een vuile kutgoj’) tijdens diens verjaardag bijna een doodsmak laten maken, een laffe daad die hem in zijn dromen blijft achtervolgen. De suggestie is duidelijk: de collectieve lafheid van deze kinderen is verwant met het collectieve antisemitisme van weleer. Nu wordt de verhouding van de zoon met zijn vader echt problematisch: hij wil naar een niet-joodse school. Ook raakt hij – let wel: hij is veertien – aan de drank en wordt gewelddadig, als gevolg waarvan hij, hoewel inmiddels een tamelijk succesvol journalist en schrijver, zijn leven volledig ruïneert. Na de zoveelste mishandeling stelt zijn derde vrouw hem voor een ultimatum: ophouden met drinken of het is gedaan met hun verhouding. Het boek eindigt hoopvol. Met zijn vader heeft hij, vlak voor diens geheugen door alzheimer wordt onttakeld, eindelijk weer, als op zijn veertiende, een vertrouwelijk gesprek. Ook besluiten zijn vrouw en hij een kind te willen en daarmee ‘het menselijk tekort’ achter zich te laten. Of dat lukt blijft uiteraard ongewis, het boek van Michel Laub laat me ook na twee keer lezen niet met rust.


Michel Laub - Overal en altijd weer. Vertaald door Harrie Lemmens, Anthos, 178 blz., € 17,95
E-book:€7,99

Beeld: Synagoge Kahal Zur Israel, de eerste synagoge van de Amerika’s (Hans van Rhoon/HH).