Het is moeilijk om in Looptijd van Dirk van Weelden onderscheid te maken tussen de schrijver en de figuur die over alle bladzijden van deze essayroman hardloopt en daarvan verslag uitbrengt. Van Weelden doet zijn best samen te vallen met deze man, we hoeven er niet ingewikkeld over te doen: hij is deze man. Hij laat ons al hardlopend kennismaken met het tragische lot van zijn ouders, die niet lang geleden een paar uur na elkaar overleden. Hij vertelt over de ontmoeting met zijn vrouw, zijn verbondenheid met haar, over zijn kinderen, zijn zorgen, zijn ambities.
Dit boek is op het eerste gezicht een klassieke autobiografie, een autobiografie in looppas, zou je kunnen zeggen. Het zit bijzonder dicht op de huid van de schrijver en de hardlopende mens Van Weelden, dichter dan ooit. Met dit verschil dat hij zichzelf toch de nodige afstand heeft gegund via de vertel constructie. Er is geen ik aan het woord, maar de verteller is in de huid van een hij gekropen: «Zijn heupen zijn stroef vandaag. De schok waarmee hij op het strand doorgaans wakker wordt in zijn nietigheid en de rug recht om zijn kleine trotse strijd tegen wind en ruimte te beginnen, blijft uit.» En zo hebben we toch het idee een roman te lezen, een gefictionaliseerd verslag over een personage, Dirk van Weelden genaamd, die zichzelf en zijn schrijfkunst met hardlopen in stand probeert te houden. Die zichzelf daarmee troost, omdat hardlopen een «beweging is zonder nut, de opwekking van een dynamische leegte. Hij kan verdwijnen in de uren dat hij loopt.»
Looptijd is meer dan een gefictionaliseerde autobiografie, het brengt ook verslag uit van de state of the art van filosoof en schrijver Dirk van Weelden. Hardlopen is bij hem een metafoor voor schrijven en voor nadenken. Niet voor niets vergelijkt hij tegen het einde «verhalen maken» als specifieke verworvenheid van de mens met een ander «uitzonderlijk vermogen»: het hardlopen van lange afstanden. Het vermogen verhalen te vertellen helpt volgens Van Weelden «de angsten en spanningen van het groepsleven enigszins te beheersen en een houding te bepalen tot de wonderlijke en vijandige natuur». Verhalen dus als bezwering van verschrikkingen. Je vindt in dit boek op vele plaatsen beelden van hardlopen die moeiteloos verplaatst zouden kunnen worden naar de eigenaardige half euforische toestand waarin ook schrijvers belanden wanneer ze schrijven: zich los weten, zich in zichzelf keren, de geest vrij laten waaien.
Van Weelden beschrijft de geestelijke toestand waarin een hardloper vaak verkeert zeer fraai als een «bloeiwijze van het lichaam». Ook elders in de roman formuleert hij de bewustzijnstoestanden of de zielenroerselen van de hardloper in biologische termen. Geen scheiding van lichaam en ziel bij Van Weelden, de mens is voor hem een biologisch wezen met een paar eigenschappen die hem van dieren onderscheiden. Soms schemert er toch een cartesiaanse scheiding van lichaam en ziel in zijn zinnen door, hij kan het niet laten. Zo heeft hij het over «het hardlopende lichaam en de stemming van de zich aan boord bevindende geest». Mooi is dat hij het biologisch functioneren vaak beschrijft in personifiërende begrippen: Van Weelden maakt van het lichaam van de hard lopende mens een levend en bezield wezen. Hij weigert hem te beschouwen als een mechanisch voortbewegende machine. Zo laat hij benen «wakker worden», zich «uitgerust uitstrekken», hersenen zijn tijdens het hardlopen «een lichaamsdeel met vakantie» en gedachten zijn tijdens het hardlopen «slaapdronken en zwaar». Van Weelden is letterlijk een bezielend schrijver, ik geloof dat dit kenmerkend is voor zijn hele schrijven: wat dood is of onbezield wil Van Weelden in zijn literatuur levend maken. Hij is een schrijfsjamaan.
Maar Van Weelden is ook een utopisch schrijver, die beelden van het mooie en het verdraagzame inzet tegen die van het angstige en het afbrekende. Zijn beschrijving van de rol die zijn vrouw in zijn leven speelt is hiervan een prachtig voorbeeld. Tegen het einde «bekent» hij dat hij hardloopt als eerbetoon aan zijn vrouw, die hem heeft laten zien dat angsten en «het geruis» niet nodig zijn. «En hij weet welke kracht het is, die hem nu loopt; met andere woorden, datgene wat zich door de roes van het lopen in hem laat gelden als een verhaal: zij, zijn leven met haar.» Hardlopen als eerbetoon aan de Muze, hardlopen dus als middel om aan het schrijven te kunnen en te mogen blijven. Hardlopen als weigering onder te gaan in cynisme en wanhoop. Want hier draait het voor een schrijver natuurlijk om: hoe blijf ik aan het schrijven? Hoe lukt het me keer op keer te beginnen aan de hardloopwedstrijd die men ook wel schrijven noemt? Dirk van Weelden is erin geslaagd in dit werk grote biografische openhartigheid te verbinden met een glanzende en indringende metaforiek over wat zijn schrijverschap in stand houdt.