PARIJS — Jean-François Revel is opnieuw ten strijde getrokken. De bejaarde Franse intellectueel liep al jaren door het Franse politieke landschap zonder nog precies te weten op wie hij zijn erudiete, conservatieve scheldkanonnades kon richten. Dertig jaar geleden was dat natuurlijk geen probleem. Revel hakte met Ni Marx ni Jésus in 1970 ongenadig in op iedereen die hij kon verdenken van sympathie voor de Sovjet-Unie — dezulken waren er in Frankrijk destijds genoeg. Revel rekende tegelijkertijd af met zijn eigen kortstondige ultralinkse verleden. In volgende boeken herhaalde hij die exercitie.

De Franse communisten behoren inmid dels tot de uitstervende diersoorten waar bezorgd over wordt geconfereerd. De trotskisten nemen hun rol van linkse protestpartij over, maar in verzwakte vorm, zonder het machtige partijapparaat. Revel dreigt zijn beste vijanden kwijt te raken.

In de Franse reacties op de aanslagen van 11 september vond Revel eindelijk nieuwe voeding voor zijn levendige haat jegens links Frankrijk. Dat resulteerde in L’obsession anti-Américaine, waarin Revel, ondertussen bekroond met een lidmaatschap van de Académie Française, weer eens als vanouds driehonderd bladzijden lang van leer trekt. Omdat, de titel zegt het al, links volgens hem collectief lijdt aan een anti-Amerikaanse obsessie. Daar moet het allicht snel van af worden geholpen, met Revel als confronterende therapeut.

Voor de illustraties bij zijn stelling moet Revel wel hier en daar een kleine manipulatie toepassen of een stevige overdrijving toevoegen. Een van zijn eerste slachtoffers is de toch zo diplomatieke Hubert Védrine, minister van Buitenlandse Zaken van 1997 tot mei van dit jaar. Védrine wordt als een platte anti-Amerikaan ontmaskerd, omdat hij de VS een hyperpuissance heeft genoemd. Met die term wilde Védrine in 1998 koeltjes maar scherp de ongekende, nieuwe situatie aangeven waarin de wereld is beland sinds de Ver enigde Staten de enig overgebleven grootmacht zijn die wereldwijd kan optreden. Voor Revel is het een term met een uiterst agressieve ondertoon. Védrine kon zijn anti-Amerikanisme volgens Revel al eerder niet verbergen, toen hij in 1996 de VS beschreef als «een land dat zich sinds zijn ontstaan beschouwt als uitverkoren en voorbestemd om de rest van de wereld het licht te doen zien». Wat Revel bij dit citaat niet vermeldt, is dat Védrine in vrijwel dezelfde alinea (in zijn Les mondes de François Mitterrand, over de buitenlandse politiek tussen 1981 en 1995) juist ook Frankrijk noemde als een land dat zichzelf zo’n wereldwijde rol toedicht met de pretentie te spreken voor de hele mensheid: Frankrijk als «bakermat van de mensenrechten». Voor de afstandelijke, ironische Védrine is dat een van de redenen voor de herhaaldelijke botsingen tussen de twee landen. Hij verklaart er een deel van de anti-Amerikaanse gevoelens in Frankrijk mee, zonder die zelf ook maar een seconde te ondersteunen.

Zoals Védrine onjuist wordt geciteerd, zo wordt eigenlijk heel links in Frankrijk gemaltraiteerd in Revels essay. Vlak na 11 september 2001 werd Robert Hue, de leider van de communistische PCF, door een deel van zijn aanhang uitgefloten toen hij op het jaarlijkse feest van het partijdagblad Humanité de plechtige woorden sprak: «Wij zijn allen Amerikaan.» Voor Revel was het fluitconcert een afzichtelijk bewijs van de onverminderd diepe haat tegen de VS bij de Franse communisten. Wat hij niet ziet, is het echte nieuws in het verhaal, dat het Franse anti-Amerikanisme zoveel terrein had verloren dat uitgerekend de communistenleider zulke VS-vriendelijke woorden bezigde, ondanks al zijn kritiek op de politiek in Washington. Dat Hue zoiets kon zeggen, laat zien hoe hard de schok van de aanslagen ook bij hem was aangekomen. Er ging een golf van sympathie voor de New Yorkers door de wereld, en links Frankrijk bleef allesbehalve onberoerd. Niettemin: er was gefloten.

Ook is het waar dat een ander deel van links, verenigd in de antiglobaliseringsbeweging, zelden een goed woord over heeft voor de VS. Daar hoorde je na 11 september zeggen dat de VS er ook wel zelf om hadden gevraagd — vanuit de kreupele analyse dat armoede tot terrorisme leidt. Hier boort Revel eindelijk een echte bron van anti-Amerikanisme in Frankrijk aan.

Een deel van de Franse antiglobaliseringsbeweging verfoeit alles wat WTO, IMF en We reldbank heet. Spreekbuis van die radicale standpunten is Le Monde Diplomatique, waarvan de redactie bestaat uit grijzer wordende heren, merendeels van ultralinkse huize.

In de onverzoenlijke radicaliteit van het idee dat de Wereldhandelsorganisatie niet aangepast (in duurzame richting) maar simpelweg afgeschaft moet worden, zit iets irrationeels. Het is irrationeel te denken dat sociale rechtvaardigheid dichterbij zal komen door het kapitalisme te ontdoen van regulerende instanties. De wereld zou er integendeel nog meer een jungle van worden. In die irrationaliteit schuilt een anti-Amerikaans sentiment dat een rustiger analyse van de mogelijke rol van de WTO kennelijk in de weg staat.

Hoe wijdverbreid is anti-Amerikanisme in Frankrijk werkelijk? Als je Revel moet geloven, is de Frans-Amerikaanse relatie de explosie nabij. Maar Le Monde Diplomatique is een intellectuelenblad met in Frankrijk de marginale status van de politieke kleur van de redactie. De PCF is al bijna aan zijn laatste fluitconcertje toe. Védrine niet, maar hij werd, als vertegenwoordiger van het (uiterst) gematigde links door Revel verkeerd geciteerd opdat ook alle Franse socialisten bij het kamp van de anti-Amerikanen geschoven konden worden.

Ten onrechte, want Mitterrand stond achter Reagan ten tijde van de kruisraketten en deed mee met de Golfoorlog. Op kritieke momenten staat Frankrijk wel degelijk achter de VS — zoals ook na 11 september. Revel pleegt een soort intellectueel terrorisme, door elke kritiek op de VS af te doen als anti-Amerikanisme en zo elke discussie dood te slaan. Bovendien richt hij zijn rancune alleen tegen links, terwijl er ook bij rechts Frankrijk een kleine anti-Amerikaanse stroming bestaat: bij de soevereinisten die nostalgisch zijn over het tijdperk van De Gaulle.

Onverdachte bronnen als Thierry de Montbrial, directeur van het allesbehalve anti-Amerikaanse Ifri (het Franse Clingen dael) voelen zich inmiddels genoodzaakt de vrijheid op te eisen om kritische geluiden te laten horen over het Amerikaanse regeringsbeleid zonder van anti-Amerikanisme beschuldigd te worden. Zijn eigen kritiek is overigens niet half zo scherp als wat er in Amerikaanse media te lezen valt.

Ondertussen wordt het Franse politieke bedrijf steeds Amerikaanser. Jacques Chirac ontving zijn mediatraining in de Verenigde Staten. Frankrijk is en blijft gefascineerd door de VS, met een mengeling van ergernis en begrip. Er heerst ergernis over de hegemonistische neigingen van de VS, maar die is altijd gemengd met begrip voor diezelfde tendens — Frankrijk zou het zelf niet anders doen als het de kans had.

Cultureel gezien is er evenmin sprake van vierkant anti-Amerikanisme. Frankrijk steunt zijn eigen filmindustrie via krachtig subsidiebeleid, maar financiert ook Amerikanen als Jim Jarmusch, Woody Allen en David Lynch.

Hoewel de radicale boerenleider José Bové in 1999 een McDonald’s in Millau onklaar maakte, is Frankrijk ongeveer het enige land in de wereld waar de fastfoodketen momenteel nog winst boekt.

Zelfs onder de Franse intellectuelen is anti-Amerikanisme uit de mode. In de boekhandels ligt alleen van de demograaf Emmanuel Todd momenteel een onverbloemd anti-Amerikaans werkje op de tafels, Après l’empire. Todd keert zich daarin tegen de «narcistische expansiedrang» van de VS, en en passant ook tegen de «castrerende Amerikaanse vrouwen». Voor meer gefundeerde kritiek moet je in Parijs naar vertalingen van Amerikaanse auteurs grijpen. Noam Chomsky («de VS zijn een gewelddadige en terroristische staat»), Michael Moore (Stupid White Men), en Mark Zepezauer (die de CIA afkamt) zijn harder dan welke Franse auteur ook.

Dat is wel eens anders geweest. Het Franse anti-Amerikanisme is bijna zo oud als de VS zelf en heeft altijd naast de heersende stroming bestaan die de VS juist bewonderde en steunde. Ter rechterzijde werden de VS in de negentiende eeuw door Baudelaire gemin acht omdat hij een afkeer had van de democratie, en omdat hij een land verwierp waar kunstenaars als Edgar Allan Poe niet geëerd werden. Stendhal, de Republikein, keek eerder al op de VS neer omdat middelmatigheid en kleinburgerlijkheid er de macht hadden. Dat wordt beschreven in L’ennemi Américain, door Philippe Roger, de directeur van het Franse tijdschrift Critique. Roger laat gedetailleerd zien dat er zowel bij rechts als links in Frankrijk een hardnekkige anti-Amerikaanse stroming bestaat. Charles de Gaulle verleende er zelfs een half officieel tintje aan door zijn onafhankelijkheid op te eisen. «Ami, allié, mais non aligné» (vriend, bondgenoot, maar niet onderhorig) was en blijft nog altijd de leuze. Zelf heeft De Gaulle nooit één anti-Amerikaanse letter gezegd of geschreven. Onder Jacques Chirac is het niet anders, en wat de pro-Bush-media in de VS en elders er in hun France-bashing-artikelen ook over schrijven, autonomie is geen anti-Amerikanisme.

Het Franse verzet in de Veiligheidsraad tegen een unilateraal ingrijpen door de VS in Irak werd en wordt gedeeld door de meerderheid van de VN, zodat de VS er uiteindelijk een compromis mee hebben moeten sluiten. Wat op zichzelf weer een goed argument is tegen anti-Amerikanen — de regering-Bush blijkt vooralsnog minder eenzijdig te willen optreden dan werd gevreesd. Unilateraal optreden zou een catastrofe betekenen. Allereerst voor de Amerikanen zelf, die het voornaamste doelwit van tegenacties zouden worden als ze de verantwoordelijkheid voor optreden tegen Irak niet zouden delen. Het zou ook een catastrofe zijn voor elk land in de wereld dat door een sterkere natie met begerige ogen wordt aanschouwd.

Maar voor mensen als Jean-François Revel blijft het natuurlijk een grove vorm van anti-Amerikanisme om te durven suggereren dat de VS zelfs oliebelangen bij hun buitenlandse politiek betrekken.