Zolang muziekhistorici de baanbrekende figuren voorrang geven, zijn de minder radicale types na Bach en Mozart in de Europese muziekgeschiedenis minder zichtbaar dan hun grootste werk verdient. Dat lot trof Gabriël Fauré (1845-1924), aanvankelijk organist, koormeester en pedagoog, later docent compositie aan en vanaf 1905 directeur van het Parijse conservatorium. Van de muzikale aardschokken die zich tijdens zijn leven voordeden, van Wagners Tristan und Isolde tot Stravinsky’s Sacre du printemps en Schönbergs eerste twaalftoonwerken, is in zijn geserreerde, chique oeuvre weinig terug te horen. Al voerde de conservatoriumdirecteur een progressiever beleid dan zijn voorganger en was zijn late werk geavanceerder dan zijn reputatie, de wereld op z’n kop zetten was zijn aard niet. Zijn roem als componist kwam pas laat met het zachtmoedige, subtiel bijna tegen het sentiment aan vlijende Requiem, dat zijn publiek mentaal kan voorbereiden op de tone of voice van zijn fantastische pianowerken die niemand kent, behalve de eminente Nederlandse pianist Hannes Minnaar en dankzij zijn prachtige Fauré-cd binnenkort iedereen met hart voor de zaak.

Hannes Minnaar © Juan Carlos Villaroel

Dit project moet uit zielsverwantschap zijn geboren. Minnaar, bezonnen van nature, lijkt in die Fauré-preludes, barcarolles en variaties zichzelf gespiegeld autobiografisch terug te vinden. Hij deelt ook het orgelverleden met hem, dat je bij Fauré meent waar te nemen in de ernst van het gestapeld verticale, zeker in de gelaagde harmonieën van de late Preludes Op. 103. De kunst is bij Fauré binnen de strenge marges van zijn tongval de juiste toon te vinden die virtuoos noch extravert, afgrondelijk noch extatisch is; hij laat de geldingsdrang aan alle kanten knellen.

In dat brede midden vindt Minnaar maximaal de ruimte voor gedekte bezinning. Nocturne Op. 33 no. 1 is een stilleven in tussentinten met avondklanken van serene weemoed, muziek als een vergeten schilderij dat met een zachte doek geconcentreerd wordt afgestoft. In Nocturne No. 7 Op. 74 in cis-klein wederom die zwaarte, een zorgelijkheid die steeds net niet naar het huilerige of het hopeloze afglijdt. Oude zielen, componist en speler.

De vleugel snauwt en bijt nergens. Het licht schijnt steeds gefilterd door de wolken heen, intiem op afstand, omneveld door een floers van nostalgie die in de Barcarolle Op. 43 prachtig oplicht als een oude parelketting. Minnaars week zinderende trillers zijn een genot en het is grote kunst hoe hij in Thème et Variations Op. 73 frisse lucht en taaie kracht laat stromen in de wat mineurige bekommerdheid van de koraalachtige aanhef.

Die grondtoon zit in de negen Preludes Op. 103 een bijna speelse variëteit van atmosferen en texturen niet in de weg. De eerste is harmonisch onmerkbaar gewaagd, alsof flarden hyperchromatisch Skrjabin-zeewier in een Brahms-filter van Franse makelij zijn blijven steken. In dat destilleerproces ontstaat een archipel van subtiel verspringende tonale eilandjes, lokale stolsels in een gordel van smaragd. Daarna volgt, al weer iets in cis-klein, een impressionistische Chopin-étude, en nummer zes heeft in post-retrostijl iets Bach-achtigs. Op spetterende uitsmijters wacht je vergeefs. Het allegretto giocoso van de Barcarolle No. 12 Op. 106bis had nooit een echt allegro kunnen zijn, dat was voor de terughoudende Fauré een brug te ver geweest. En maar eenmaal, in de afsluitende Romance sans paroles, komt hij in de buurt van de behaagzieke salonmuziek, met verfranst schubertiaanse begeleidingsfiguren in de linkerhand. Zelfs dan blijft de muziek gedistingeerd, bedroefd zonder tranen.


Hannes Minnaar, Gabriel Fauré: Piano Music, Challenge Classics