Hij had er eigenlijk een kleine week eerder moeten zijn, maar tegen alle verwachtingen in kon ik elke wedstrijd van het Nederlands elftal zien. Hij was alle keren present; in de buik van zijn moeder moet hij hebben meegekregen wat er zich in de buitenwereld afspeelde. Eén ding is zeker: Adam heeft mij horen juichen.
Na zijn geboorte keken we liggend op de bank naar de finale, borstkasje op borstkas, het eindsignaal moest nog klinken en we vielen samen langzaam in slaap. Ik droomde over hoe ik hem, tien jaar later (hij in een klein voetbaltenue met een bal aan zijn voet) zou vertellen over de kopbal van Van Persie, Tim Krul de penalty-killer en de goals tegen Spanje.
Inmiddels zijn we precies een half jaar verder. Adam is een reus vergeleken met die eerste dagen. Ons gezin klinkt als het begin van een mop: een Belg, een Nederlander en een Turk.
Naast mij, in een nestje van kussens en speeltjes, ligt een vrolijke baby.
Met grote ogen kijkt hij de kamer rond en ziet mij. Ik heb net mijn laptop dichtgeklapt en draai me naar hem toe. Zojuist heb ik een verslag gelezen over de supermarktgijzeling in Parijs. Een jonge moeder die zich in de koelcel verschool voor de zwaarbewapende Amédy Coulibaly bleek vijf uur lang haar zoontje van zes maanden bij zich te hebben gehad. Een jongetje, even oud als het jongetje naast mij dat nu met zijn grote bruine kijkers mijn blik vasthoudt en zijn armpjes naar me uitstrekt.
Hij is nog te klein om me echt vast te grijpen, maar de intentie is daar. Verder dan aan mijn onderlip en stoppels plukken komt hij nog niet.
Die vijf uur moeten eeuwen geleken hebben. Had ze eten bij zich, een flesje babymelk ergens onder in een tas? Heeft de gijzelnemer op enig moment gedacht dat hij een baby hoorde huilen en dat vervolgens als onmogelijk weggewuifd? Gedachten die me tot vorig jaar nooit door het hoofd waren geschoten.
Adam kirt, zich onbewust van de ellende die even daarvoor via mijn laptop de woonkamer binnen kwam, en begint ongeduldig met zijn beentjes te trappelen. Ik pak hem op en loop met hem op mijn arm door de kamer. We lopen naar het raam. Ik til hem hoog genoeg om alles te kunnen laten zien, maar bedenk dat hij waarschijnlijk nog geen idee heeft dat er een binnen- en een buitenwereld bestaat; zijn wereld is spelen, melk, papjes, kaka en slaap. Maar hoe lang nog? Hoe lang voor hij me gaat vragen waarom de dingen die in de wereld gebeuren gebeuren? Ik wieg hem op en neer, hij maakt de welbekende babygeluidjes en leidt me op die manier af. Al gauw liggen we op een speelkleedje te stoeien. Vergeten ben ik de gijzeling, het schieten met automatische geweren in Parijse straten en op redactievergaderingen.
’s Avonds leg ik Adam in bed, hij wrijft slaperig zijn gezichtje in het matras. Trappelt nog wat en geeft zich ten slotte over. Een zucht. Smakgeluidjes. Slaap.
In het Turks betekent Adam ‘mens’. Ik steun met mijn handen op zijn bed en kijk naar dit slapende mensje.
2015, denk ik, het eerste volle jaar dat je tegemoet gaat en nu al een jaar om niet te vergeten, net als het halve jaar hiervoor, eigenlijk. Ik som in mezelf op wat er allemaal is gepasseerd in het afgelopen half jaar: MH17, de oorlog in Gaza, de opmars van IS.
Ik sluip op mijn tenen de kamer uit en blijf doorgaan met de opsomming. Charlie Hebdo. Parijs. Ik trek de deur dicht, loop naar de woonkamer, doe het raam wagenwijd open. De koude lucht slaat me in het gezicht.
Er zit maar één ding op, denk ik, er is maar één manier hoe ik naar dit alles kan kijken om het enigszins behapbaar te maken. Als een kind, een baby van zes maanden oud. Misschien dat ik het door zijn ogen zie voor wat het allemaal is, in die koelcel, de straten van Parijs en in alle andere brandhaarden van de wereld. En dat vervolgens met u delen, lezer. Ik kan niet wachten.