Het is warm in het centrum. Uit het raam van de woonkamer kijk ik neer op de stroom toeristen en dagjesmensen die zich traag over de Nieuwezijds Voorburgwal verplaatst. Vanaf waar ik sta, vijf hoog, ziet het er gezellig uit. Hoe anders is het wanneer ik beneden door de voordeur naar buiten stap. Ik struikel over twee Franse toeristen die in ons portiek met hun AH-salades, blikjes cola en voorgedraaide joint zitten te chillen.

‘Pardon’, stamelt een van hen.

‘Geen probleem’, antwoord ik en loop naar het fietsenrek.

Uit de verte drijven diepe bastonen mijn kant op.

Het is vandaag zaterdag. 1 augustus. Op de grachten, achter mij, varen zo’n tachtig boten mee in de Canal Pride. Ik moet naar een vriend aan de andere kant van de stad en besluit het erop te wagen: ik ga proberen om een stuk over die grachtengordel te fietsen.

Het valt me mee. Zo druk lijkt het niet te zijn (achteraf ontdek ik dat ik eigenlijk net iets voor het hoogtepunt over de grachten ben gefietst) en de sfeer is buitengewoon goed. Veel roze polo’s, veel gezinnen die midden op de bruggetjes over het water hun picknickkleedjes hebben uitgespreid, veel meegebrachte drank, veel plastic bekers en veel tegen huizen en bomen urinerende mannen. Aan dat laatste raak je, als bewoner van Amsterdam-Centrum, sneller gewend dan je zou denken. Pissende mannen horen hier eigenlijk gewoon bij het straatbeeld.

De volgende dag rijd ik met de auto door de stad. Ik moet een aantal keer ingewikkelde manoeuvres uithalen om langs opgehoopte stapels afval te slalommen. Op een bepaald moment rijd ik over een stuk straat, maar ik weet zeker dat de banden van mijn auto de straatstenen niet raken: zo dik bezaaid met achteloos weggeworpen plastic bekers ligt het hier.

Een paar dagen later lees ik een open brief aan burgemeester Van der Laan van een aantal bewoners van de Prinsengracht. Ze beklagen zich over de groeiende overlast die ze de afgelopen jaren van de botenparade ondervinden. Ook zij noemen de mannen die maar lukraak tegen huizen lijken te plassen en braken, de grote hoeveelheid vuilnis die pas drie dagen na de festiviteiten wordt opgeruimd en vragen zich ten slotte af of het niet beter is om een deel van de boottocht te verleggen naar de Amstel.

Al vrij snel barst de stroom reacties op social media los.

‘Azijnpissers.’

‘Zuurpruimen.’

Een ander zegt dat hij gelooft dat ‘Amsterdam een stad is waar het bruist maar het begint steeds meer op een truttig plattelandsdorp te lijken’.

Weer een ander wenst de briefschrijvers een terminale ziekte toe en beschuldigt diezelfde grachtengordelelite van het bederven van gewoon een leuk feestje. ‘Het zullen wel Anti-Zwarte-Piet’ers zijn’, voegt hij daaraan toe.

Inmiddels is het een kleine week later. Hier en daar zitten tussen de straattegels nog stukjes regenboogkleurige confetti, maar verder is de stad zo goed als schoon. Ik sta weer bij het fietsenrek om mijn fiets te pakken en zie aan de overkant een groep als madeliefjes verklede Engelsen. Een club van ongeveer twaalf mannen. Zo te zien een vrijgezellenfeest. De heren zijn hartstikke vrolijk en dronken, hebben plastic bekers vol bier in hun handen en waggelen over de trambaan. Tram 5 staat daardoor stil. De groep madeliefjes negeert het geklingel van de trambel en blijft over de rails strompelen.

Ik denk weer aan de ingezonden brief aan Van der Laan en de reacties daarop.

En dan heb ik een geweldig idee. Een openbaring.

Wat als, denk ik, we alle gegevens van iedereen die het afgelopen jaar Amsterdam heeft bezocht zouden kunnen opvragen en met een groep van honderd Amsterdamse enthousiastelingen een jaar lang hún woonplaatsen zouden bezoeken? In binnen- en buitenland? En ons dan net zo gedragen als zij hier?

Ik zie helemaal voor me hoe we eerst beginnen in Wijhe, Overijssel (waar de meneer woont die vond dat Amsterdam op een plattelandsdorp begon te lijken). Daar trekken we dan met honderd man op bierfietsen door het dorp, om midden op het dorpsplein tegen de plaatselijke kerk te pissen.

Van daar pakken we de trein en reizen we naar Londen. Daar brengen we 24 uur door, verkleed als madeliefjes (of beter: penissen) en braken we op voorbijgangers en geparkeerde auto’s.

Verder staat er op de wensenlijst: overmatig cannabisgebruik in een willekeurig Spaans dorp, met selfie-sticks in de aanslag rondfietsen door Rome, in een Franse wijk met honderd man in één voortuin onze roes uitslapen en ten slotte in Rusland aan willekeurige voorbijgangers vragen waar de Red Light Zone is.

Ik zie het helemaal zitten. Ik heb er zin in.

Nu nog op zoek naar honderd Amsterdamse mafketels die met me mee willen. Ik hoop dat ze te vinden zijn in dit truttige plattelandsdorp.