Helaas, wat een vertekend beeld. Ik kocht Kerouacs tweede roman in 1974, staat in mijn Penguin Modern Classic-exemplaar. Te laat, begreep ik tijdens de moeizame lectuur. On the Road lijkt mij een ideale roman voor een zestienjarige adolescent die rijp en groen, rotzooi en meesterwerk door elkaar leest, op zoek naar zichzelf via de stem van een ander. Wat een vormeloos, zeurderig, eentonig, chaotisch en oppervlakkig boek vond ik het. Zeer teleurgesteld en twijfelend aan mijn oordeel - iedereen in mijn omgeving liep met Kerouac en Ginsberg (Howl) weg - las ik nooit meer iets van Kerouac. Een paar jaar geleden herlas ik On the Road omdat ik iets wilde schrijven over reisliteratuur. Weer verveelde ik me tijdens het lezen, nee, ik ergerde me aan de totale afwezigheid van structuur, de oeverloze herhalingen, de pseudo- diepzinnige kletspraat, de name- dropping zonder enig gevolg. Die namen heb ik nog genoteerd: Nietzsche, Schopenhauer, Goethe, Hemingway, D'Annunzio, Dostojevski, Jack London, William Saroyan, Steinbeck, Alain-Fournier, Hart Crane, Celine, Shakespeare, Kafka, Dickens, Reich, Proust. Het hadden net zo goed andere namen kunnen zijn en dan nog. So what? - om met Miles Davies te spreken.
EN NU HEB IK, masochist die ik ben, On the Road weer herlezen, voor de allerlaatste keer. Wat een ramp van een boek. Waarom zijn die andere en eerdere Beat-romans: Flee the Angry Strangers (1952) van George Mandel, spelend in Greenwich Village, en Go (1952) van John Clellon Holmes, niet veel beroemder geworden? Mandel en Holmes gaven een beeld van een tegencultuur lang voordat het mode en bijna gemeengoed werd. Holmes was een schrijver met historisch gevoel. Zijn personages doen denken aan verstedelijkte Steinbeck-kneuzen. Bovendien was Holmes zich ervan bewust dat een Beat-bewustzijn nog geen goede Beat-roman opleverde, eerder los zand in een doodlopende zijstraat. Ideeen, hoe vrijblijvend of oppervlakkig ook, zijn nog lang geen roman.
Wat kenmerkt een Beat-roman? Het streven naar zoveel mogelijk vrije tijd, dat wil zeggen tijd die besteed kan worden aan drank, drugs, wijven, wezenloos gepraat, het zoeken naar transcendentale sensaties, zelfdestructie, beweging (in auto’s en trei nen) van hot naar haar, herschikking van seksuele relaties, ruimtelijke sensaties. Maar er is iets vreemds aan de hand met de Beatniks, met Paul Hobbes (de verteller van Go), met Sal Paradise (de verteller van On the Road). Ze willen wel vrijheid - betaald met studentenbeurzen, toelagen van tantes of kortstondige baantjes - maar tegelijkertijd dromen ze van een harmonieuze relatie met een mooie meid die hun sokken stopt en hun ziel masseert. Het gevolg is een kleinburgerlijk heen en weer schieten tussen aanpassen en ontsnappen.
Hobbes en Paradise, namen die een echoput van literaire associaties oproepen. Hobbes doet aan de auteur van Leviathan denken, tenminste nog een historische verwijzing. De naam Paradise is zo romantisch eendimensionaal dat het genant wordt. Hij is de vervelende, zeer afhankelijke verteller van On the Road, degene die pas in vuur en vlam raakt als hij zich kan optrekken aan De Ander, in zijn geval Dean Moriarty. Sam Paradise, zelf schrijvend aan een roman waarover de lezer niets te weten komt (lees erover in Go, waar Kerouac in de gedaante van Gene Pasternak verschijnt), omschrijft Moriarty als iemand met de ‘enorme energie van een nieuw soort Amerikaanse heilige’. Hij is een ‘HEILIG BEEST’, jawel, in kapitalen, die voortgestuwd door benzedrine als een razende roeland door de Verenigde Staten en Mexico raast, als een jojo. De literatuur historicus Fredrick Karl heeft hem eens omschreven als een soort centaur, ‘half mens, half auto’. Hij is de belichaming van het pluk-de-dag, van het goddelijke moment, ‘want het leven is heilig en elk moment is kostbaar’. Vandaar dat er zo verschrikkelijk veel tijd verspild wordt in On the Road. Op zoek naar dat ultieme moment moet er eerst energie verloren gaan.
De minst slechte fragmenten van Kerouacs roman gaan overigens over jazz, om precies te zijn de bebop waarvan Charlie Parker de grondlegger was, ‘de bezielde dopegek die de gehele geschiedenis van de jazz in zich herbergde’. De gedrogeerde, improviserende jazzsolist zoekt ook naar de melodie van het leven: ‘Er is altijd meer, het kan altijd verder - het houdt nooit op.’ Soms, in een flits of een fractie van een seconde, vindt een jazzvirtuoos die melodie, om hem het volgende ogenblik weer kwijt te raken.
DEAN MORIARTY is voor Sam Paradise ‘de beatnik - de wortel, de ziel van Beatific, wat gelukzalig betekent’. Maar ook een con-man, een oplichter die onweerstaanbaar is en ondanks zijn ontrouw altijd aan het langste eind lijkt te trekken. Wie goed leest, bespeurt in hem vooral een fanatieke vaderzoeker die tussen de bedrijven door zelf vader wordt en voor zijn kinderen onzichtbaar blijft, zoals Deans vader - een alcoholistische zwer ver uit Denver - ook voor zijn zoon ongrijpbaar blijft.
Misschien dat de diepste waarheid van On the Road schuilt in de Gesluierde Reiziger, die twee keer komt opdagen. Wie is die vreemde Arabische figuur die in een droom Sam Paradise in de woestijn achtervolgt? Hij filosofeert erover met Carlo Marx, ook zo'n inventieve naam waarachter Allen Ginsberg zich verschuilt. Natuurlijk is het Dean Moriarty, lees bladzijde 123 en 254 van de recente Nederlandse vertaling van Guido Golke: ‘Iets, iemand, een of andere geest achtervolgde ons allemaal door de woestijn des levens en zou ons te pakken krijgen voor we de hemel bereikten. Nu ik erop terugkijk, is het enkel de dood, natuurlijk: de dood zal ons voor de hemelpoort inhalen. Het enige waar wij tijdens ons leven echt naar hunkeren, waarvoor wij zuchtend en kreunend allerlei misselijke ellende verduren, is de herinnering aan een verloren geluk dat we waarschijnlijk in de baarmoeder hebben ervaren en alleen kunnen hervinden in de dood (al vinden we het vreselijk dat te erkennen).’
De filosofie van de Beatniks was op z'n gunstigst geformuleerd een slap aftreksel van het ‘Europese’ existentialisme, een modieuze beweging met de diepgang van een surfplank. John Holmes verwoordt het kernachtiger dan de veel romantischer Kerouac. In een brief aan zijn geliefde Liza schrijft Paul Hobbes, verteller van Go: ‘Het leven is een onophoudelijke nederlaag voor ons. We kennen geen gretigheid, geen extase, alleen de overeenkomst met dat nederlaaggevoel.’
On the Road speelt zich af tussen 1947 en 1950 en werd in dezelfde tijd geschreven. In de eerste helft van de jaren vijftig besteedde Kerouac niet alleen veel tijd aan het herschrijven van zijn roman, maar schreef hij een reeks andere romans, die ik allemaal vluchtig bekeken heb maar nooit uitgelezen. Keroauc was overduidelijk fanatiek op zoek naar een eigen stijl, maar hij heeft die niet gevonden in zijn bekendste roman. Misschien is zijn zwaktste plek wel al die hoofdpersonages die alleen door hun afhankelijkheid van anderen in beweging komen. Die afhankelijke positie weerspiegelt zich in het heen en weer zwalken van de schrijver Jack Kerouac tussen experiment en traditie met als resultaat vlees noch vis.
U HOORT MIJ niet klagen over het vrouwbeeld in On the Road. Ik ben niet zo'n politiek-correcte meeloper. Ik vind het goedkoop en fout om een roman te beoordelen met louter morele maatstaven. Ik laat mij liever meeslepen door een verleidelijke stijl, een uitgekiende compositie die me desnoods op het verkeerde been zet. Niets van dat alles in On the Road. Er bestaat een literatuurgeschiedenis van Marcus Cunliffe, The Literature of the United States, waarin Jack Kerouac naar de bezemkast van de belletrie wordt verwezen. Cunliffe scheldt op de Beatniks en is zich er tegelijkertijd van bewust dat dat schelden zijn slachtoffers in de schijnwerpers van de publiciteit zet. Maar toch zegt hij dat het allemaal narcistische nep is.
En Kerouac? Die beweert meer dan hij onthult in zijn werk. Hij heeft te veel gepubliceerd en te weinig herschreven. Zij narcisme is vervelend en triviaal. Hij simuleert creativiteit via zijn zogenaamde vie de boheme. De nadruk op het spontane, dat zoveel poezie van Walt Whitman heeft verpest, ondermijnt de poging een literaire prestatie te leveren. ‘De Beat-stijl zal waarschijnlijk meer bijdragen aan het Amerikaanse slang dan aan de Amerikaanse letteren. Die is zowel babbelziek als onsamenhangend - particulier, wijdlopig, cynisch-sentimenteel. Als Kerouac zich herhaalt en onzorgvuldig is, dan is die tekortkoming net zo manifest in de Beat-poezie van Allen Ginsberg of Gregory Corso.’
Is er toch nog hoop voor de literatuurgeschiedenis, want die kan altijd weer herschreven worden. Was Go van John Holmes maar een cultboek geworden, een veel minder anti-intellectuele roman. Dan had niemand ooit van Jack Kerouac gehoord.
Dichters & Denkers
Babbelend langs ‘s heeren wegen
Jack Kerouac, Onderweg. Vertaling Guido Golke. Uitgeverij De Bezige Bij, 304 blz., f35,50
DE ENIGE ECHTE roman van de zogenaamde Beat-beweging in de Amerikaanse jaren vijftig is nog altijd On the Road (1957) van Jack Kerouac. Dank zij deze roman is Kerouac uitgegroeid tot een cultfiguur en werd hij al snel keurig bijgezet in de literatuurgeschiedenis.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1995/32
www.groene.nl/1995/32