Die Kunst der Fuge, een cyclus fuga’s en canons die Bach bij zijn dood in 1750 onvoltooid achterliet, had lange tijd de reputatie van een contrapuntisch leerstuk. Bachs zwanenzang – hij heeft er waarschijnlijk jarenlang aan gewerkt – gold als ultieme demonstratie van polyfoon meesterschap, maar niet als speel muziek. Te theoretisch: gesmeed uit meesterschap, niet uit bewogenheid.

«Bachs Kunst der Fuge wird stets mit besonderer Ehrfurcht genannt. Kaum ein anderes Werk konnotiert so viel Kunstvermögen, aber auch kein anderes ist in so hohem und vielfältigem Mass mystifiziert worden», schrijft de Duitse musicoloog Hans-Heinrich Eggebrecht in zijn boek Bachs Kunst der Fuge. Allemaal waar. Maar de Kunst der Fuge verdient zijn mythevorming in die zin dat het een geweldig, onnavolgbaar stuk is. Als het goed wordt gespeeld, is geen sensatie vergelijkbaar met het expressionistische drama van Bachs duizelingwekkend complexe stemmenvlechtwerk.

Omdat het werk niet aan een specifiek instrumentarium is toegewezen – het is zelfs de vraag of het überhaupt bedoeld was om te worden uitgevoerd – is elke uitvoering een arrangement. In de loop der tijden zagen versies voor de meest uiteenlopende bezettingen het licht: piano, orgel, een of twee klavecimbels, strijkkwartet, orkest. Ook in Nederland laten Bach-vertolkers zich niet weerhouden door het vermeende abstractiegehalte van de «KdF». Riet ensemble Calefax maakte vijf jaar geleden een indrukwekkende opname van het stuk. Dit jaar neemt pianist Ivo Janssen in het kader van zijn integrale Bach-editie ook de Kunst der Fuge op. Maar ook saxofoonkwartetten hier te lande mogen zich graag over het stuk ontfermen.

In 1996 speelde het Aurelia Saxofoon Kwartet voor het eerst delen uit Die Kunst der Fuge. Baritonsaxofonist Willem van Merwijk verzorgde de bewerking: «Het stuk is bij uitstek geschikt voor een vierstemmig ensemble als het onze.» Tenorsaxofonist Arno Bornkamp: «We zijn overigens niet het eerste saxofoonkwartet dat de Kunst der Fuge speelt. Ik heb een oude leraar in Frankrijk, zo’n leraar aan wie je je cd’s opstuurt, die me vertelde dat dit de achtste opname is in deze bezetting. In Nederland was het Nederlands Saxofoon Kwartet ons voor.»

Willem van Merwijk: «Ik heb destijds meteen een complete transcriptie gemaakt. Dat gaat vrij makkelijk. De meeste partijen kunnen we letterlijk overnemen. Het enige probleem is dat je soms moet kiezen tussen Bachs handschrift en de door Bachs zoon Carl Philipp Emanuel geredigeerde eerste druk van 1751, want die wijken op details van elkaar af. Verder heb ik de vijf- en zesstemmige fuga’s moeten comprimeren. En hier en daar was het noodzakelijk wat noten om te leggen. Verder is het best te doen. Toen het klaar was, zijn we meteen gaan spelen. Eerst losse delen, in 2000 voor het eerst de integrale versie.»

Bornkamp: «Het probleem zit ’m niet alleen in de hoeveelheid muziek die je in de greep moet zien te krijgen, ook in het feit dat je je werkwijze compleet moet aanpassen. Met mu ziek die oorspronkelijk voor andere instrumenten is geschreven hebben we veel ervaring, maar in dit geval heb je te maken met een partituur waarin je als vertolker letterlijk geen enkel houvast vindt: geen dynamische voorschriften, geen fraserings bogen, geen tempo-opgaven. Dat maakt het tot een leuke maar moeilijke opgave voor ons, want je moet het over alles met elkaar eens zien te worden.»

Hoe gaat dat?

Van Merwijk: «We zijn niet op zoek naar één interpretatieve waarheid. Het gaat spelenderwijs. Je discussieert wat, je probeert wat.»

Maar jullie hebben wel de volgorde flink omgegooid. Op jullie cd zijn de fuga’s en canons ondergebracht in drie delen. Het eerste bevat de eenvoudigste fuga’s; het tweede deel de meest complexe, en de onvoltooide ‹Fuga a 3 soggetti›, waarna het derde deel afsluit met wat jullie «de meest frivole en virtuoze fuga’s» noemen. Dat duidt wel op een soort totaalconcept.

Willem van Merwijk: «Maar de dramaturgie van die indeling is vooral gevoed door het proces van spelen. Je probeert een muzikanteske sleutel tot het stuk te vinden. Door de jaren heen is onze interpretatie steeds veranderd, niet in de laatste plaats omdat we gemerkt hebben dat de volgorde van de fuga’s en canons gevolgen heeft voor de interpretatie van de afzonderlijke delen. Als je die springerige tweede fuga meteen laat volgen op de eerste, ga je hem weifelender spelen, en dynamisch voorzichtiger; maar dat past niet bij het karakter van het stuk. Dan ga je zoeken naar een oplossing die elk stuk het meest tot zijn recht laat komen. Op de cd heeft onze uitvoering een voorlopige vaste vorm gekregen. Maar over een jaar kan dat weer anders zijn.»

Arno Bornkamp: «De tweede fuga eindigt als enige op de dominant. Daarom is het mooi hem vlak voor het slot te zetten. Gooi je er daarna nog één keer alles uit en ben je klaar.»

Van Merwijk: «Ik heb de Kunst der Fuge nooit als een raar, abstract stuk ervaren. Die naam heeft het een beetje, maar dat is volkomen onterecht. Wel blijft voor mij als speler de vraag hangen of Bach het als een vingeroefening of echt voor de concertpraktijk bedoeld heeft. Sommige fuga’s, nummer 11 bijvoorbeeld, stellen ons voor een collectief probleem. Ook bepaalde canons, zoals de vijftiende, zijn muzikaal extreem weerbarstig. De rest is geweldig. Het is gewoon fantastische muziek.»

Waarom klinkt het zo goed in deze bezetting?

Bornkamp: «Dat is het grote mysterie van de sax. Moderne muziek en Frans repertoire klinken altijd heel goed op het instrument. De romantiek begint voor de saxofoon gevaarlijk terrein te worden en aan de klassieken brand je je vingers, maar barok klinkt weer fantastisch op een sax. Bach en sax, dat bijt elkaar nooit. Zijn cellosuites op saxofoon, dat gaat uitstekend.»

Van Merwijk: «Daar ben ik dan weer minder kapot van. Maar dat het in de Kunst der Fuge wél zo goed werkt, heeft absoluut met het contrapunt te maken. Homofone muziek, zoals de Weens-klassieke, is riskant vanwege de ak koorden. Als je met drie saxen een majeurdrieklank speelt blaas je hem op, door de boventoonrijkdom van het instrument.»

Bornkamp: «Wat dat betreft is het een absoluut voordeel dat de Kunst der Fuge in mineur staat.»

Van Merwijk: «Ken je dat boek van Peter Schleuning over de Kunst der Fuge? Die zei al dat een saxofoonkwartet de ideale bezetting zou zijn voor de Kunst der Fuge. Je hebt één instrumentenfamilie, en toch al die verschillende kleuren.»

Hoe vrij spelen jullie dit stuk? Arno Bornkamp: «We hebben voor deze

opname geen specialisten geraadpleegd. Dat hebben we in het verleden wel gedaan. Met onze bewerkingen van de Scarlatti-sonates zijn we naar Walter van Hauwe gegaan, dat was fantastisch. Maar in dit geval vonden we dat we aan niemand verantwoording hoefden af te leggen.»

Willem van Merwijk: «We hebben duidelijk niet gekozen voor een afstandelijke aanpak. We spelen de muziek meeslepend, gepassioneerd.»

Bornkamp: «Maar wat je in dit stuk wel merkt is dat je een duidelijke vorm moet hebben, an ders slaat die vrijheid dood. Het is een vreemd proces. Op een gegeven moment krijg je met die fuga’s het gevoel dat je jezelf beperkingen moet gaan opleggen. Tot je vervolgens merkt dat het dogmatisch wordt, en dat je binnen de kaders van de vorm toch weer je vrijheid moet zien terug te vinden.»

Van Merwijk: «Iedere afspraak die we met el kaar maakten werd door de muziek meteen gelogenstraft. Dan heb je een passage met veel achtste noten, die je besluit zo licht mogelijk te spelen. Dan ga je dat doen, en blijkt die lichtheid alles dood te slaan. Onze ervaring is dat als je te veel gaat zitten plannen aan een uitvoering het tijdens repetities tien keer misloopt.»

Bornkamp: «Wat wel weer opvalt is dat je zo’n fugathema op den duur op min of meer dezelfde manier gaat spelen, dat het zijn eigen wil heeft als het ware. Dat heeft met het karakter van die stukken te maken en daar zit je aan vast. Zo’n fuga heeft een eigen organiek waar je niet aan voorbij blijkt te kunnen gaan.»

De ‹Kunst der Fuge› is immens complex. Be ho ren jullie tot het type musici dat dan ook alle architectonische details wil laten horen?

Van Merwijk: «In principe wel.»

Bornkamp: «Tenzij het technisch onwerkbaar is, wat af en toe voorkomt. Weet je wat ook lastig is? De stemming.»

Van Merwijk: «Klopt. Dit is uiteraard poly fone muziek, maar er zijn zoveel akkoord-achtige momenten die je soms per achtste noot moet afstemmen. Daarom hebben we ook bewust voor een studio-opname gekozen. We houden van live, maar het stuk is er te kwetsbaar voor.»

Zijn er opnamen van anderen die jullie hebben geïnspireerd?

Arno Bornkamp: «Niet echt. We hebben wel iets meegekregen van de authentieke uitvoeringspraktijk, die stijl van spelen, dat dansante; dat hangt in de lucht, daar ontkom je niet aan. We spelen Bach niet zoals het in de tijd van Mengelberg gebeurde, dat was zagen. Maar we gaan ons niet voegen. Zijn we te eigenzinnig voor. Ik hoor natuurlijk wel eens een opname die ik heel goed vind. Er is er een van een Russische pianist, Jevgeni Koriolov; erg mooi.»

Willem van Merwijk: «En Ton Koopman. Wat ik aan zijn uitvoering zo goed vind is dat hij een totaal ander soort muzikaliteit vertegenwoordigt dan de mijne. Die versieringen bij hem zijn prachtige ornamenten, echt barok, je waant je meteen in een Zuid-Duits kerkje. Eén grote verrassing.»

Wie bedacht het idee voor de combinatie met hedendaagse stukken?

Bornkamp: «Dat was oorspronkelijk niet ons idee. Een aantal jaren geleden gaven we een concert in Duitsland, toen we nog lang niet klaar waren voor een opname. We legden contact met Deutschlandfunk. Daar zit Michael Arntz, een Duitser die heel goed Nederlands spreekt. Arntz was enthousiast over wat we deden en hij bracht ons in contact met zijn baas. Zo kwamen we daar en we vonden de studio van Deutschlandfunk, waar we de Kunst der Fuge later hebben opgenomen, heel goed klinken. Maar er was één probleem: Deutschlandfunk heeft een mandaat voor hedendaagse muziek. Zo kwam Arntz op het idee om de Kunst der Fuge, toch een futuristisch stuk, te combineren met een aantal nieuwe composities. En omdat we in de loop der jaren veel componisten hebben leren kennen, konden we gewoon gaan bellen. Niet iedereen heeft trouwens ja gezegd. Louis Andriessen had het graag gedaan, maar hij had geen tijd. Jacob ter Veldhuis, die we ook hebben gepolst, heeft niks met het fuga-idee. Overigens heeft, zoals je hebt gehoord, niet iedere componist daadwerkelijk een fuga geschreven. Maar dat hoefde wat ons betrof ook niet: het ging er meer om luisteraars te laten horen hoe een componist van nu tegen de Kunst der Fuge aankijkt.»

Aurelia Saxophone Quartet

Fugue in C of Dog. Bach, Die Kunst der Fuge BMW 1080 (arrangement Willem van Merwijk); vijftien nieuwe fuga’s van onder anderen Perry Goldstein, David Dramm, Ruud van Eeten, Guus Janssen, Peter van Onna en David Rowland

Challenge Classics CC72148 (twee cd’s)