Een keer per maand rijd ik naar het afvalwegbrengstation. Een pasje met een barcode opent een slagboom en dan kom je op een terrein waar een stuk of tien, twintig verschillende containers staan. Alle onbruikbare materie wordt hier tot basiscategorieën teruggebracht, ontleed tot de kleinste, niet verder te verteren essentie. Hout, papier, metaal, glas…
Vanmorgen had ik alleen een lading karton en omdat ik dit grotespullenkerkhof inmiddels op m’n duimpje ken, stoof ik meteen door naar container zes, die met het opschrift ‘papier’.
Meteen kwam de opzichter uit z’n glazen huisje te voorschijn. In die opzichter zit een verhaal, misschien wel een romantrilogie. Hij zit de hele dag in z’n hok op de manier waarop Jezus op een wolk zit bij het Laatste Oordeel. Niemand komt tot de containers zonder eerst voor de opzichter z’n raampje te zijn gestopt, waar je moet melden wat voor spullen je naar hun laatste rustplaats komt begeleiden, waarna hij zijn oordeel velt en het nummer van een container noemt.
Ik dacht de man ter wille te zijn maar had hem in feite zwaar beledigd. En terwijl ik bij container zes al wat wijndozen uit de laadruimte pakte, kwam hij op me af. Hij heeft een soort tuinbroek over z’n dikke buik, kogelronde brilglazen met zwaar montuur, en in z’n mondhoek een tandenstoker.
‘Wat doet u daar?’
‘Ik sta poffertjes te bakken.’
‘Nee, dat staat u niet.’
Verbaasd keek ik om me heen. ‘Nee, verdraaid. Wat denkt u zelf dat ik doe? Ik breng oud papier weg.’
‘Nee, dat brengt u niet.’
‘Welles.’
‘Dat is geen oud papier.’
De opzichter behoort tot de categorie mensen die een paar vierkante meter ruimte tot hun beschikking hebben gekregen waarover ze absolute macht hebben en die macht oefenen ze dan ook volledig uit, met dictatoriale onverbiddelijkheid. Je ziet het ook bij fietsenstallingsbewakers, parkeerwachters en bibliotheekpersoneel. Zij hebben hun stukje universum op orde, en elke bezoeker maakt er weer een janboel van. Ze zijn in permanente staat van oorlog met wat in theorie hun klanten zijn maar wat in de praktijk een zooitje ongeregeld is dat eropuit is hun harmonie te verstoren. En dat elke dag, elk uur, elke minuut opnieuw.
Eigenlijk behoren schrijvers tot dezelfde categorie, maar hun luttele vierkante meters koninkrijk bestaan alleen op papier. Maar de drijfveren van deze man en mij verschillen niet zo vreselijk veel. Allebei willen we controle krijgen over de chaos die ons omringt.
‘Dit is wel oud papier.’ Ik houd de doos omhoog. Gewürztraminer van Paul Cluver, 2010. Geweldig spul.
‘Nee, dat is het niet.’
Zou het er bij Jezus Christus in het voorgeborchte ook zo aan toegaan? Vast. Een van de redenen om zo lang mogelijk in leven te blijven is om dat gezeur op die sorteerplek nog niet te hoeven meemaken. Om niet eindeloos met Hem in discussie te hoeven (‘nee, die vechtpartij is drie punten aftrek, dat is niet gelijk het vagevuur’).
‘Wat is het dan?’
Door zijn brillenglazen kijkt hij me aan alsof hij me ieder moment in atomen uiteen kan laten knallen als hij dat zou willen.
‘Het is karton.’
Ik kijk naar de Paul Cluver-doos, waar het ruitvormige tussenschotje uit valt. De opzichter wijst naar mijn auto. ‘En dat is ook allemaal karton.’
‘Je bent zelf karton’, wil ik zeggen. ‘Je bent een bordkartonnen trekpop op het sorteerveld van de vergetelheid. Je zou niet meer weten hoe je een normale conversatie moest voeren. Je zou niet meer weten hoe je naar mensen moest kijken zonder ze meteen te zien als afvalwegbrengers. Je zou geen seconde kunnen glimlachen, al zouden de negen engelenkoren bij je neerknielen en het je smeken, je zou geen enkel glimlachje kunnen produceren.’
In plaats daarvan vroeg ik: ‘En dus?’
‘En dus is het restafval. Bak elf.’
Dit was interessant. Het was aantoonbaar onzin. Karton en oud papier horen bij elkaar als peper en zout en dienen ook na dit leven niet gescheiden te worden – dat weet elk kind, maar hier gold de wet van Machiavelli: waar macht is, moet macht ook uitgeoefend worden.
Ik legde de wapens neer en vervoegde mij bij bak elf, waar ik de lege wijndozen neerwierp tussen afgedankt tuinmeubilair en paraplu’s, de ongeplaceerde objecten waar de categorieën van de bakken één tot met tien voor tekortschoten.
Op mijn computer heb ik ook zo’n ‘bak elf’. Het is een map met de titel ‘Killed Darlings’. Er staan vooral veel losse kreten in, zoals ‘de zondagochtendgeur van gist en deeg’. Aardig, en toch afgedankt, niet meer her te gebruiken. Het verbale vagevuur van de vergetelheid. Tsja, die laatste zin kan er ook wel meteen in.