Er bestaan twee volkswijsheden over Ryan Adams. De eerste is dat zijn hoge productiviteit ten koste gaat van zijn kwaliteit. Het is een als wijsheid verpakt verwijt en er klopt al vele jaren niets van: de albums die Ryan Adams de afgelopen ruim tien jaar maakte waren allemaal sterk tot ijzersterk. Dat het ongelooflijk is dat iemand in zo’n tempo zoveel moois maakt, maakt het niet minder waar.

Ryan Adams © Rachael Wright

De andere volkswijsheid is dat het tragisch is voor Ryan Adams maar een zegening voor de rest van de wereld wanneer weer een relatie van hem uitgaat, omdat zijn beste nummers nu eenmaal gaan over verbroken relaties en alle gevoelens die daaruit voortkomen. Dat is volledig waar. Ryan Adams is werkelijk de koning op het bal der gebroken harten. Hij kan tekstueel de rand van het zelfmedelijden opzoeken en zelfs overschrijden, en hij komt ermee weg, want de snik in Ryan Adams’ stem is van een fenomenale Weltschmerz. Iedere zin die Adams ermee zingt, is een open uitnodiging tot gedeelde smart.

Voor iemand met zo’n zeldzaam brede smaak (Adams draagt vrijwel altijd shirts van metal-, hardrock- en hardcorebands) is hij opvallend stijlvast. Alleen op de matige garagerockplaat Rock n Roll en de bizarre verzameling herrieliedjes-van-een-minuut 1984 pleegde hij grove stijlbreuk. Een mildere stijlbreuk leverde het afscheid van zijn begeleidingsband The Cardinals op. Sinds Ashes & Fire (2011) zijn de albums iets steviger, meer rock, minder americana. Op papier een gimmick, maar in de praktijk zeer fraai was zijn vorige album, 1989, dat volledig bestond uit Adams-versies van nummers van tieneridool Taylor Swift. In één opzicht borduurt zijn nieuwe album Prisoner daarop voort: het ademt echo’s van de galmende, in de jaren tachtig gewortelde productie die hij op 1989 ook gebruikte. Voor Adams geldt gewoonweg: hoe meer hij klinkt alsof hij in je oor fluistert, hoe beter. Welnu: op Prisoner staat hij soms een paar meter verderop in de badkamer.

Bij het ronkende openingsnummer Do You Still Love Me?, met dat gedragen orgel en heerlijk aangezette refrein, past dat weidse geluid overigens erg goed. De solo is fantastisch en klinkt naar wapperend haar. Maar het mooiste moet dan nog komen, en dat is opnieuw het meest verstilde werk. Het kalme losse Haunted House, waarin hij beschrijft hoe uitgeleefd een huis eruitziet nadat een geliefde eruit verdween. Het filmisch donkere Shiver and Shake, drijvend op een dromerig keyboard en een akoestische gitaar, gaat daarop door, en voor de zoveelste keer in zijn loopbaan schraapt Adams hier het verdriet van de bodem: ‘I’ve been waiting here like a dog at the door (…) But if I wait here any longer I’m gonna fade away.’ Het allermooist is de afsluiter We Dissapear. ‘If I was born to be the loner, okay/ But I’m not made of stone/ And I’m so blown away’, zingt Adams en laat vervolgens als een broer van Prince zijn gitaar gieren. Wat een fabuleuze gitarist is hij toch. Jankt Ryan zelf niet, dan wel zijn gitaar.

Ryan Adams, Prisoner, Pax-Am Records/Bluenote