Piet Mondriaan, Compositie met wit en geel, 1933. Olieverf op doek, 80 x 80 cm © Kunstmuseum Den Haag
Optisch lijkt een ruit groter en breder dan die eigenlijk is

Het zwart-witte schilderij begon met het wit geprepareerde vlak van een vierkante ruit. Mondriaan bestelde die zo van de lijstenmaker. Het is een begrenzing met een eigenaardige vorm die in de kunst maar weinig voorkomt. Het had de vier gelijke maten van een vierkant, maar het was ook een vierkant dat met een kwart verdraaid was. Bij regulier rechthoekige vormen zijn de kanten verticaal en horizontaal. Daarom zijn die optisch stabiel, als vensters. Figuren staan daar ook stevig. Denk aan een traditioneel stilleven met bloemen in een vaas, staand op een vlak tafelblad. Die vierkante vorm daarvan is compact en strak. Naar een ruitvorm daarvan kijken, en die vast in het oog vatten, is eerder verwarrend. Net als een vierkant of de cirkel (de ronde vorm van het vierkant) is ook een vierkante ruit een gecentraliseerde vorm – maar begrensd door schuin wijkende lijnen. Optisch is de suggestie dat een ruit groter en breder lijkt dan die eigenlijk is. Die eigenaardige begrenzing verdraait ook het kijken ernaar.

In het witte vlak, Ruitvormige compositie met twee lijnen, heeft Mondriaan eerst een verticale zwarte lijn geplaatst. Die gaat, strak geschilderd, van boven links, iets voorbij het midden van de schuine rand, naar beneden. In de linkerhoek van de ruit markeert die lijn een driehoek. Die staande lijn bepaalt een hoogte op die plek. Vervolgens heeft hij een rechte, horizontale lijn neergelegd. Die lijn kruist de staande lijn en is iets dikker en is de begrenzing van een liggende driehoek onder in de ruit. De ruimte van die driehoek is ogenschijnlijk zwaarder en verankert de ruit. De verticale lijn links is iets smaller. Waar de twee lijnen kruisen ontstaat, langs de rand, een stukje driehoek zo klein als een knoop. Het verloop van lijnen, dat zo ontstond, lijkt een segment van een rechthoekige figuur die daar hangt in de witte ruimte van de ruit.

Piet Mondriaan, Ruitvormige compositie met twee lijnen, 1931. Olieverf op doek, 80 x 80 cm © Stedelijk Museum Amsterdam

Tegelijk verdelen de lijnen de ruit in verschillend hoekige vlakken en een patroon van onnavolgbare evenwichten. Ik probeer dat balanceren van zwart en wit te beschrijven. Misschien zien we het dan beter. De liggende zwarte lijn is dikker dan de staande lijn. Die is ranker, ook omdat ze verticaal beweegt. Beide lijnen zijn begrenzing van een driehoek. Die links werkt opwaarts. De liggende onderin hangt aan een dikkere lijn en is een zwaardere vorm. Aan twee uiteinden zijn ze verknoopt. Al met al is er, met maar twee lijnen in een witte ruit, heel wat te zien. Dat komt doordat die lijnen verschillend dik zijn. Het zijn daarom niet zomaar lijnen. Ze gedragen zich, in de ruit, als figuurlijke gebeurtenissen: zo hebben ze een merkbare maar onbeschrijfelijke werking op wat er gebeurt in het wit. Dat spant zich, dat ontspant zich.

Ik kom terug op de Compositie met wit en geel. Eerst het oppervlak: de begrenzing van de ruit heeft vier hoeken die er een middelpuntvliedende soort vorm van maken. De hoeken van negentig graden lijken puntiger in een ruit. Die puntigheid is onontkoombaar karakteristiek: daar begon ook Mondriaan met de voorzichtige opzet van de compositie. Dat waren vier gele lijnen in elk van de vier hoeken. Die maakten om te beginnen vier driehoeken van de hoekpunten. De gele lijnen (stroken, smalle vlakken geel) tekenen tegelijk een vorm van het ruime midden van de ruit. In de ruit hangt, tussen rechte stroken van geel, een rechthoekige ruimte van wit. Geel is geen zware kleur. In het midden is het wit gewichtloos wit. We moeten vooral geduldig kijken. Schilderijen van Mondriaan hebben nooit haast, dit al helemaal niet. De smalste strook geel zit in de hoek rechts. Vandaar worden, kloksgewijs, de stroken steeds iets breder. Er ontstaat een beweging van geel. Die verloopt langs de rand en houdt tegelijk het rechthoekige wit in het midden vast.

Het kan dat Mondriaan dat verloop van vier keer geel in zijn hoofd had toen hij met het schilderij begon. Toch denk ik dat hij de gele strook in de linkerhoek het eerst geschilderd heeft – en daarna het iets smallere geel in de onderhoek. Als we schrijven beginnen we een zin van links naar rechts. De zwart-witte compositie begon ook links en ging toen onderaan horizontaal verder. In het wit-gele schilderij werd toen, denk ik, het breedste geel geschilderd. Dat gaf samenvatting aan de compositie. Van elk geel werd de breedte op het oog bepaald. Hij hield dan het evenwicht met het andere geel in het oog. Hij zag hoe tussen verschillende breedtes geel het wit ruimtelijk bleef balanceren. Helemaal rechts dan zien we voorbij de smalste strook geel de witte ruimte in het midden iets naar rechts trekken, alsof er van links naar rechts, door taaie takken geel heen, een wind waait en er niets meer helemaal stilstaat in de compositie.