Vorige week bereikten de Europese ministers van Financiën overeenstemming over de hoogte van de ‘harde’ buffers die Europese banken moeten aanhouden. Het eigen vermogen moet in het vervolg ten minste drie procent van de balans bedragen. Een ongekende politieke overwinning voor de Europese bankensector. De beslissing is namelijk zeer plezierig voor bankiers en aandeelhouders.

Een eeuw geleden waren banken klein en bestond pakweg een derde van hun balans uit kapitaal van aandeelhouders en ingehouden winsten. Dat was ook de tijd van de drie-zes-drie-regel: als bankier leende je in voor drie procent, leende je uit voor zes procent, en stond je om drie uur op de golfbaan. Die tijd ligt achter ons. Door gestegen welvaart, vergrijzing, deregulering, privatisering en mondialisering is het aanbod van krediet en kapitaal in verhouding tot de vraag ernaar enorm toegenomen. Het gevolg is dat de marges niet langer drie procent bedragen maar een schamele half procent. De opbrengsten per uitgeleende euro zijn de afgelopen decennia dramatisch gekelderd. Banken hebben daar op de klassieke wijze op gereageerd: meer volume. Als je weinig vangt voor elke uitgeleende euro, moet je ervoor zorgen dat je (veel) meer kunt uitlenen, en dus een zo groot mogelijke balans bouwt op zo klein mogelijke buffers. Basel I en II waren de uitkomst van een zeer effectieve lobby die ertoe heeft geleid dat de verhouding tussen eigen vermogen en de totale omvang van de balans een tiende is van wat zij ooit was. Vanaf dat moment slonken de buffers en explodeerden de balansen. Van drie keer de Nederlandse economie begin jaren negentig, naar zes keer in 2007.

Volgens bankiers zou het vooral ten goede komen van de kredietverlening aan huishoudens en het MKB. In werkelijkheid kwam het vooral de bankiers en de aandeelhouders goed uit. Terwijl burgers zich steeds dieper in de schulden staken en aanhikten tegen zo ongeveer de hoogste woonlasten van de OESO, konden aandeelhouders rekenen op winsten per aandeel van rond de vijftien procent en behoorden bankbestuurders en sterhandelaren voor de crisis tot de duurst betaalde professionals.

Na de crisis zou het allemaal anders worden. De balansen zouden krimpen, de buffers zouden stijgen en bankier zou weer een gewone, quasi-ambtelijke baan worden. Gekrompen zijn de balansen – in elk geval in Nederland. Zij het dat ze nog altijd uitzonderlijk groot zijn.

Na de crisis zou het allemaal anders worden...

En hoger zijn de buffers ook geworden. Zij het dat Europese banken nog altijd hun eigen risicomodellen mogen gebruiken en er zo nog altijd in slagen om hun buffers op te poetsen door hun balans kunstmatig te verkleinen. Dat is het verschil tussen ‘ongewogen’ en ‘gewogen’ buffers, tussen ‘harde’ en ‘zachte’ kapitaaleisen, en tussen ‘hefboomratio’s’ en ‘kapitaalratio’s’.

Nergens is het verschil tussen de twee zo groot als in Europa. In Nederland bijvoorbeeld scoren banken op het tweede criterium een respectabele zeventien procent, maar is de score op het eerste criterium een schamele vijf. Het betekent dat toezichthouders nog altijd blind vertrouwen op de capaciteit van bankiers om hun eigen risico’s adequaat in te schatten – verbijsterend naïef na de ongekende waardenimplosie van 2008.

Om die reden nam Dijsselbloem voorjaar 2014 het initiatief om in Nederland een ‘harde’ eigen vermogenseis in te voeren van vier procent. Met het vooruitzicht deze periodiek te verhogen tot zes procent, een peil dat Dijsselbloem kennelijk hoog genoeg achtte voor veilige banken.

Korte metten maakte hij destijds met de argumenten van de bancaire sector. Nee, hogere kapitaaleisen gaan niet ten koste van de kredietverlening: eigen vermogen is simpelweg een andere vorm van financiering. Sterker, Amerikaans onderzoek wijst uit dat beter gekapitaliseerde banken meer uitlenen, niet minder.

Het heeft niet mogen baten. De VVD, die al langer namens de NVB ijverde voor lagere kapitaaleisen, heeft haar zin gekregen: Nederland gaat de Europese norm volgen. Terwijl er toch echt goede redenen zijn om juist hier strenger te zijn dan elders. Zoals dat het redden van banken de Nederlandse belastingbetaler bruto 135 miljard euro aan directe steun heeft gekost. En in termen van indirecte, macro-economische schade zo’n tien procent aan misgelopen bbp, wat over een periode van tien jaar neerkomt op zo’n zeshonderd miljard euro.

Goed nieuws dus voor bankiers en aandeelhouders. Die mogen verwachten dat hierdoor de dividenden omhooggaan en hun daaraan gekoppelde bonussen. Ralph Hamers’ salarisexplosie was slechts de zwaluw die in dit geval wel degelijk een bancaire zomer aankondigde.