BRASILIA — Brazilië heeft een eigen IRT-enquête. Een parlementaire onderzoekscommissie, de Comissão Parlementar do Inquérito (CPI) do Narcotráfico, is sinds een jaar bezig aan een grootscheeps onderzoek naar de georganiseerde drugshandel en zijn banden met corrupte politici en ambtenaren. Het staat bijna dagelijks garant voor spektakel. Getuigen treden op met grote zakken over hun hoofden, agenten worden na een verhoor in boeien afgevoerd, de ene na de andere spetterende onthulling wordt gedaan. De grootste vangst was misschien wel het parlementslid Hildebrando Pascoal, die vorig jaar september werd gearresteerd vanwege zijn persoonlijke inbreng in een bende die zich bezighield met drugs, aanslagen, overvallen en moord. De geachte afgevaardigde van de regeringspartij PFL bleek onder meer hoogstpersoonlijk iemand in koelen bloede te hebben afgeslacht met een kettingzaag.
Nu zijn corrupte en moorddadige politici op zich niets nieuws in Brazilië. De geschiedenis van het land is ervan vergeven. In Rio de Janeiro was de burgemeester van het stadsdeel Belford Roxo, Jorge Júlio Costa dos Santos, beter bekend als ‘Joca’, tot voor kort een begrip. Hij gold als een van de belangrijkste gangmakers van de doodseskaders. Joca, gelieerd aan de politieke partij PMDB, zette zijn gemaskerde moordenaars zelfs in tijdens verkiezingstijd, teneinde mensen die het waagden voor andere partijen propaganda te maken op andere gedachten te brengen. Het Openbaar Ministerie beschuldigde hem ervan de grootste heler van zijn eigen district te zijn. Op 20 juni 1995 werd Joca zelf doodgeschoten, terwijl zijn auto voor het stoplicht stond te wachten.
Al even legendarisch in Rio is het inmiddels overleden gemeenteraadslid Ténorio Cavalcati, alias ‘o homem de capa preta’, die vier decennia als een ware vorst heerste over het stadsdeel Caxias, dat zich qua moord en doodslag nog altijd wereldrecordhouder mag noemen. Cavalcati geloofde heilig in het politieke instrument van de doodseskaders. Hij nam zijn mitrailleur zelfs mee tijdens gemeenteraadsvergaderingen, alwaar hij ook gaarne de 47 littekens liet zien die hij tijdens de vier decennia van zijn rampzalige leiderschap had opgelopen.
De militaire dictatuur van Brazilië is nu ruim tien jaar afgeschaft, maar het grootste gedeelte van de politieke cultuur is nog een residu uit dat tijdperk. De CPI heeft als missie criminele structuren bloot te leggen, maar dat is niet alleen een buitengewoon moeizame, maar ook een buitengewoon gevaarlijke missie. De leden van de commissie worden aan de lopende band met de dood bedreigd.
DE LAATSTE WEKEN stond Suriname in de aandacht tijdens de verhoren van de CPI. Brazilianen maken zich in de regel niet bijzonder druk om hun noordelijke buurland, maar het CPI-rapport Operação Holanda, over de cokelijn Colombia-Brazilië-Suriname-Amsterdam, trok veel aandacht, niet in de laatste plaats omdat de Surinaamse ambassadeur in Brazilië, Rupert Christopher, door de CPI wordt beschuldigd. Volgens het CPI-rapport, gebaseerd op verslagen van de Nederlandse justitie en het speurwerk van de Nederlandse journalistiek, speelt de Surinaamse ambassade in Brazilië een grote rol in een operatie van het Surinaamse leger waarbij cocaïne uit Colombia wordt geruild tegen wapens en naar Europa en Amerika getransporteerd. Volgens de CPI telt het suri-kartel in Brazilië zo’n zeventig leden, met als leider de gearresteerde zakenman Leonardo Dias Cavalcanti. CPI-voorzitter Morino Torgan liet onder meer een foto uit 1990 zien waarop ambassadeur Christopher broederlijk staat afgebeeld met Pablo Escobar, bij leven en welzijn koning van het gevreesde Colombiaanse kali-kartel.
Desi Bouterses zoon Dino was tot voor kort werkzaam op de Surinaamse ambassade. Torgan vindt dat Christopher uitgewezen moet worden. De Surinaamse ambassadeur reageerde getergd tijdens een persconferentie, waarin hij op hoge toon excuses eiste van de CPI. Die was volgens hem slachtoffer geworden van ‘een internationaal complot’, geleid door ‘terroristen’, ondersteund door de Nederlandse pers, Marcel Haenen van NRC Handelsblad voorop. Christopher, die zich de laatste maanden had gezet aan een rehabilitatiecampagne (hij publiceerde onder andere een oproep tot meer samenwerking tussen Suriname en Brazilië bij de bescherming van de Amazone), omschreef de hoorzittingen van de CPI als ‘cabaretvoorstellingen’. Volgens hem was er in het geheel geen sprake van een Surinaams kartel, laat staan dat dit wapens zou hebben geleverd aan de Forças Armadas Revolucionárias da Colômbia, zoals de CPI volhoudt.
Deze week moet de jonge progressieve filmer João Moreira Salles uit Rio zich verantwoorden bij de CPI. Salles, zoon van een schatrijke bankier en broer van de al even succesvolle Walter Salles (die de met een Oscar genomineerde speelfilm Central do Brasil maakte) wordt ervan beschuldigd hulp te hebben verleend aan Rio’s meest gezochte bandietenleider, de dertigjarige Márcio Amaro de Oliveira, alias Marcinho VP. Salles leerde de gangsterleider kennen in 1998, bij het maken van zijn documentaire Noticias de uma guerra particular. De film gaat over de ‘burgeroorlog’ die al jaren woedt in de grote sloppenwijken van Rio de Janeiro. Salles’ film werd verleden week op de Braziliaanse tv uitgezonden: het is een bijzonder indringend en somber stemmend document, waarbij de oorlog zowel van de kant van de politie als van die van de gangsters wordt gevolgd.
Hiervoor verbleef Salles enige maanden in diverse favela’s. In zijn film, gemaakt voor Globo TV, ziet men favela-kinderen verklaren dat ze al twintig mensen hebben doodgeschoten in opdracht van hun broodheren, die hen per maand meer betalen dan hun vaders in een heel jaar verdienen. Een elfjarige jongen verklaart het alleen te betreuren dat hij nog geen agent heeft weten dood te schieten. Salles’ film is bedoeld als een schreeuw om hulp, zowel van de kant van de favela-bewoners als van de politie. De oorlog in de sloppenwijken is totaal zinloos: zolang er economisch en sociaal niet iets verandert in Brazilië is het dweilen met de kraan open.
Bij het draaien van zijn film had Salles steun nodig van Marcinho VP (die eerder ook al Michael Jackson bijstond bij het vervaardigen van de videoclip voor diens ‘They Don’t Care About Us’ uit 1996 tegen Rio’s favela-decor). Er ontstond een soort vriendschap tussen de twee. Althans zo verklaarde Salles. De jonge bandietenkoning kreeg per maand zo’n duizend dollar van de filmmaker teneinde een boek te schrijven over zijn leven. ‘Zo’n boek leek me voor Brazilië belangrijker dan Marcinho achter tralies’, zei Salles. Marcinho VP werd eerder tot 42 jaar gevangenisstraf veroordeeld, ontsnapte uit de gevangenis, verbleef enige tijd in Argentinië (volgens de politiechef van Rio gebruikmakend van de privé-jet van de vader van Salles), maar zou inmiddels weer ondergedoken zitten in een favela in het stadsdeel Rio Comprido in Rio de Janeiro.
MARCINHO VP is een van die criminelen met wie de Brazilianen hartstochtelijk meeleven: hij is regelmatig te zien op televisie, en geldt al jaren als een soort volksheld. Dat zijn de bandietenkoningen hier ook. Ze presenteren zich gaarne als de erfgenamen van Che Guevara, bezig aan een geheel eigen vorm van marxistische klassenstrijd. Ze zorgen voor geld voor de favela’s, waar zij hun kindsoldaten rekruteren en waar zij als ware koningen heersen. Sommige grote drugskartels van Brazilië zijn inderdaad ontstaan als verzetsorganisatie tegen de militaire dictatuur. Het Comando Vermelho (Het Rode Commando) van Rio de Janeiro, inmiddels opgevolgd door het Comando Vermelho Jovem (zeg maar de Rode Jeugd Brigade, alwaar Marcinho VP chef was) was oorspronkelijk een verzetsorganisatie.
Met de jaren verdween de ideologie, maar de ondergrondse structuren bleven bestaan, waaruit een bloeiend imperium kon ontstaan, dat zich vooral heeft toegelegd op de cocaïnehandel. De Amerikaanse regering klaagt al jaren steen en been over de war on drugs in Brazilië, die in de ogen van Washington helemaal niets voorstelt. Volgens diverse CIA- en DEA-rapporten is Brazilië niet alleen een groot doorvoerland voor coke, maar ook een grootverbruiker en (sinds kort) ook zelf producent. Zolang de Braziliaanse regering echter niet in staat is te komen tot een enigszins redelijke verdeling van de rijkdommen van het land (volgens de Wereldbank is Brazilië sociaal het meest ongelijke land ter wereld: 51,3 procent van de opbrengsten gaat naar tien procent van de bevolking, terwijl dertig miljoen Brazilianen onder de armoedegrens leven), zal de favela-bevolking in handen van de georganiseerde misdaad blijven. Er is simpelweg geen alternatief.
Marcinho VP, die aangegeven heeft een einde te willen maken aan zijn criminele loopbaan, liet zich vorige week interviewen in de populaire actualiteitenrubriek Fantastico en proclameerde daar een nieuwe revolutionaire beweging, de Movimento Revolucionária de Favelania, die volgens hem op warme steun mag rekenen van tal van bekende intellectuelen, kunstenaars en artiesten. Salles, op zijn beurt, omschreef zijn band met Marcinho als puur professioneel. ‘De kans dat ik als zoon van een welgestelde familie in Brazilië zou hebben om iemand als Marcinho te kennen, is kleiner dan dat ik iemand uit Hongkong zou ontmoeten’, zo zei Salles. ‘Echte vriendschap tussen ons is niet mogelijk, daarvoor staan we beiden aan precies de andere kant van de samenleving. Maar dat zegt alles over Brazilië, en niets over Marcinho.’
Het is de verdienste van João Salles dat hij als een van de weinige leden van de Braziliaanse elite wijst op de enorme armoede in Rio de Janeiro en andere grote steden. Sommige autoriteiten stellen zijn solidaire opstelling echter minder op prijs. Gouverneur Anthony Garotinho van Rio de Janeiro bijvoorbeeld beschuldigde Salles ervan een crimineel bewust op vrije voeten te hebben gelaten. ‘Een crimineel behoort in de cel en niet de tango te dansen in Buenos Aires’, aldus de getergde gouverneur, die Salles ervan beschuldigde de privé-jet van de familie te hebben gebruikt bij de vlucht van Marcinho naar Argentinië. Rio’s coördinator van de Openbare Veiligheid, Luiz de Soares, toonde echter begrip voor het handelen van Salles, die in zijn ogen niets misdaan heeft en alleen maar het Braziliaanse publiek wakker heeft willen schudden. Het zorgde onmiddellijk voor een politieke crisis van jewelste, waarbij de positie van de progressieve Soares — die probeert meer agenten uit de favela’s te rekruteren en daadwerkelijk ernst maakt met zijn hervormingen van het politieapparaat — ter discussie kwam te staan. Soares ontfermde zich ook gelijk over de moeder van Marcinho VP, die naar eigen zeggen zowel door agenten als door de drugsbendes met de dood is bedreigd.
De benarde situatie van zowel Salles als Marcinho maakt duidelijk dat het in Brazilië nog zo makkelijk niet is om buiten het eigen milieu te stappen. Het land bestaat inderdaad uit twee werelden, men treft er zowel Torremolinos als Ethiopië aan, in één stad. Het rijke, werkende, actieve, moderne Brazilië heeft de stad overdag voor zich. Maar twee uren nadat de kantoren en de winkels zijn gesloten, zijn al die overvolle, hectische avenues ineens uitgestorven, en is het wachten op de nachtploeg, de verschoppelingen, die als moderne stadszombies uit de favela’s in de heuvels neerdalen. De dagploeg probeert zo min mogelijk te denken aan die nachtploeg, hoewel contact soms niet te vermijden is. Salles’ film is een van die zeldzame pogingen om door die muur van ignorantie en onmacht heen te breken. Dat uitgerekend hij nu wordt beschouwd als een handlanger van een crimineel netwerk is tekenend voor de lange weg die Brazilië nog te gaan heeft voordat het zich daadwerkelijk hervormt en zich kan zetten aan de ‘kosmische missie’ die het land volgens een uitspraak van wijlen Richard Nixon nog te wachten staat.
Deze serie komt tot stand met steun van het Humanistisch Instituut voor Ontwikkelingssamenwerking (Hivos) te Den Haag.