Sporters zijn ook maar gewoon werknemers, arbeiders die hun brood bij elkaar moeten verdienen met hun voeten of handen en tegelijkertijd iets opbouwen voor later, als ze in het zwarte gat zijn gevallen. Soms gaat een sporter weg bij een club, en soms wil een club dat een speler weggaat.
Thorwald Veneberg (29), wielrenner, is sinds 2001 in dienst van de gerenommeerde Rabobank-ploeg. Na ruim zeven jaar trouwe dienst wil zijn werkgever van Veneberg af en heeft hem geen nieuw contract aangeboden. De renner is naar de rechter gegaan.
Om van Veneberg af te komen, moet Rabobank zijn disfunctioneren aantonen. Ze mogen hem niet zomaar afdanken.
Een spannende rechtszaak dus, en meedogenloos op de koop toe. Want Rabo wil aantonen dat Veneberg niet functioneert. Er gaan harde dingen gezegd worden; de waarheid moet boven tafel. Over het functioneren van Veneberg.
Zeven jaar reed hij voor de ploeg. Hij is het type nuttige knecht, een man die voor de ploeg van waarde is omdat hij anderen helpt en bijstaat, en niet strijdt voor eigen gewin. Dat zou hij misschien wel willen, maar dat kan hij niet. Anderen zijn beter in strijden voor eigen gewin.
Advocaat Eric Vilé (‘het Biggetje’) maakte de rechtbank duidelijk waarom Rabobank niet verder wil met de renner. Hij zei dat Veneberg vanaf zijn profdebuut in 2001 ‘geen hoogvlieger’ is geweest. ‘In de eerste seizoenen kon hij nog aardig gebruikt worden als knecht, de laatste jaren zijn zijn wedstrijdinstelling en prestaties ver onder maat. Individueel heeft hij niets gepresteerd, en voor de ploeg was hij waardeloos. Bovendien was hij nog steeds bang voor afdalingen en bochten, en stapte hij vaak af. Hij toonde gebrek aan inzet en was een bron van irritatie geworden voor zijn ploeggenoten en de ploegleiding.’
Thorwald Veneberg had zich er veel van voorgesteld, de wielersport. Jarenlang werkte hij hard bij de amateurs, en hij was enorm trots toen hij zijn eerste salaris als profrenner kreeg. In het eerste jaar was alles nieuw en spannend, en in het tweede ook nog wel. Dat hij moest vaststellen dat hij geen winnaarstype was, dat was even een dipje, maar hij voegde zich in zijn knechtenrol en besloot daar dan goed in te worden. Anderen laten winnen, dat werd zijn taak. Hij was constant, kende weinig pieken en dalen. In de ploeg, vertelde hij zijn moeder, lag hij best goed, ook al haalden sommige jongens wel eens grappen met hem uit. De ploegleider was aardig, en zei altijd: volgend jaar beter, Torwart.
In zijn vijfde profjaar kwam het hoogtepunt: Veneberg won de Scheldeprijs. Hij begon te denken dat er misschien méér in zat, in zijn wielerloopbaan, en dat hij als hij één keer kon winnen ook vaker kon winnen.
Hij beet op zijn tanden, trainde nog iets harder en zette alles op Rund um den Henninger Turm van dat jaar. Hij won niet, omdat hij in de finale zijn kopman moest ophalen die door een lekke band achterop was geraakt. Hij probeerde het nog een keer in Kuurne-Brussel-Kuurne, maar moest ondanks zijn bovenmenselijke wil om te winnen toch afhaken op het laatste klimmetje.
Dat zijn ploeggenoten zwijgzamer tegen hem werden, zag hij als professionaliteit. Dat ze hem nooit een compliment gaven, weet hij aan hun stugge natuur en hun topsport-geconcentreerdheid. Ze waardeerden hem heus wel, benadrukte hij tegen zijn moeder. Hij at vaak alleen aan een tafeltje, maar dat was omdat hij de enige vegetariër in de ploeg was. De anderen aten de hele tijd pasta met gehaktsaus.
In de rechtszaal staat Thorwald tegenover zijn ploeggenoten. De waarheid moet boven tafel.
‘Irritatie? Vonden jullie mij irritant? Michael? Thomas? Erik? Leon?’
Alle Rabo’s zwijgen.
‘Heren, was er sprake van irritatie in de ploeg?’ vraagt de rechter.
De Rabo-renners zeggen niets. Als de rechter aandringt zegt Michael: ‘Nou… eh… misschien niet echt irritatie, maar meer eh… ergernis.’
‘Ja, of op je zenuwen werken’, zegt Leon.
‘Of dat je je ongemakkelijk voelt in iemands buurt.’
‘Dat je niet weet wat je tegen iemand moet zeggen.’
Veneberg is even stil. ‘Zo erg was het toch niet, jongens?’ vraagt hij met zachte stem, en kijkt ze één voor één aan. ‘Michael? Thomas? Leon? Toch? Jongens?’
Leon schraapt zijn keel en zegt: ‘Eh… nou, als ik eerlijk ben. Dat je in de kleedkamer altijd dat liedje neuriede, He’s Got the Whole World in His Hands… maar nooit won.’
‘Ja, en dat je voor het eten de hele tijd zo stom zat te fluiten.’
‘Dat je niet kon klaverjassen.’
‘Dat je steeds je moeder belde.’
‘Dat je altijd bang was voor afdalingen.’
‘En voor bochten.’
‘Dat je niet hoog vloog.’