In Nederland is E. du Perrons ‘autobiografische roman’ Het land van herkomst (1935) nog steeds het beste voorbeeld van een genre dat in de Amerikaanse literatuur door veel meer schrijvers wordt beproefd: de memoires. Ik noem slechts William Styron en Philip Roth als veteranen die binnen hun oeuvre werk hebben gemaakt van het persoonlijke gedenkschrift, van levensherinneringen waarin familiedrama’s of gezinsgeheimen met schrijfambities verweven raken.
Misschien was Paul Austers The Invention of Solitude (1982) wel het begin van een nieuwe golf memoires van een generatie schrijvers die nu rond de veertig is: William T. Vollmann, David Foster Wallace, Mary Karr (The Liar’s Club, 1995), Jonathan Franzen, Dave Eggers, Rick Moody (The Black Veil, 2003) en Donald Antrim. In The Invention of Solitude is de dood van zijn vader aanleiding voor zoon Paul te proberen zijn zeer gesloten vader te doorgronden. Zoekend in het verleden ontdekt de zoon een (geheim) feit dat zijn vaders geslotenheid min of meer verklaart. Zo groeit The Invention of Solitude uit tot een verslag over de werking van het geheugen, over het wegzakken en opduiken van herinneringen die een identiteit bepalen. The Invention of Solitude kun je achteraf lezen als een staalkaart van thema’s en motieven die Auster in latere romans uitdiept: de raadselachtige verschijningen en verdwijningen van mensen die even geen raad weten met hun leven.
Donald Antrim (1958) heeft met zijn vierde boek, Het leven nadien, een schitterende variant geschreven op Mary Karrs belangrijke moeder-dochterboek The Liar’s Club (De leugenaarsclub, 1997). Bovendien heeft hij zich ongetwijfeld laten inspireren door de literaire werkwijze van Brooklyn-buurtgenoot Paul Auster. De eerste, beknopte, zin van Antrims memoires vermeldt het feit van zijn moeders dood op een mooie zaterdagochtend in augustus 2000, maar de tweede zin telt negentig woorden en wil een zeer nauwgezette plaatsbepaling en afbakening zijn van de plek waar ze stierf: Black Mountain in North Carolina. In Het leven nadien probeert Antrim precieze antwoorden te geven op de vraag hoe zijn moeder zich nog immer ‘in mij’ bevindt. Hij ‘leerde de taal van haar onbewuste te spreken (…), een taal van verstikking en dood’. Het moederbeeld dat oprijst uit Antrims memoires is niet alleen dat van een kettingrokende koffiedrinkster met longkanker die zich als alcoholiste bijna dooddronk en die tot twee keer toe trouwde en scheidde van de man die Antrims vader is: een universiteitsdocent literatuur. Hij wil ook haar door bourbon en wijn gestimuleerde paranoïde Jekyll-en-Hyde-aard schetsen, het meisje in haar – ‘visionair kind en ontgoochelde vrouw’ – herontdekken en de modekunstenares (ontwerpster van afwijkende kleding) in haar analyseren. Behalve over de complexe, freudiaans-jungiaanse verhouding die zoon Donald heeft met moeder Lou (hij noemt haar zo om een ‘objectieve’ afstand te kunnen scheppen) geeft Het leven nadien ook indirect veel informatie over de thematiek van Antrims drie ik-romans, waarvan de meest recente vijf jaar geleden in het Nederlands werd vertaald: De waarheidsvinder (2000).
Allereerst is er de twijfelzucht van waarheidszoeker Donald Antrim wanneer hij, vlak na de dood van zijn moeder, een bed probeert te kopen en maar geen keuze kan maken. Die besluiteloosheid beheerst ook psychotherapeut en angsthaas Tom, de ik-verteller die van feit en fictie hutspot maakt. Tijdens een gezamenlijk etentje met collega’s in een pannenkoekhuis heeft hij de neiging om als een klein kind met eten te gaan gooien. Noem het vluchtgedrag van een volwassene die vader wil worden, maar de jongeling in zichzelf nog steeds niet de baas is en tot destructief gedrag vervalt. Tom is een typisch Antrim-personage, een verwarde reiziger en pathologische narcist die wel harmonisch wil leven maar onbewust verslaafd blijft aan geestelijke terreuracties en van zijn leven een ‘aaneenschakeling van zinvolle mislukkingen’ maakt. In De waarheidsvinder is het een collega die Tom in de houdgreep neemt om zo zijn kinderachtige streken te verhinderen. Een soortgelijke scène komt in Het leven nadien voor als neef Donald bij zijn bierverslaafde lievelingsoom Eldridge op bezoek is, ze met elkaar stoeien, op een bed neervallen en zijn dronken oom op Donalds rug blijft zitten. ‘Hij dwong me stil te blijven liggen. Ik rook de zilte, verbrande geur van zijn huid; ik rook het warme bier uit zijn mond als hij tegen mijn gezicht uitademde. Hij bewoog niet meer en ik bewoog niet meer.’ Deze scène maakt een eind aan hun vriendschap.
Halverwege Het leven nadien beschrijft Antrim hoe hij op een avond in 2003 de trap af loopt van de New Yorkse openbare bibliotheek en zachtjes praat tegen zijn drie jaar dode moeder. Hij denkt na over haar kunstenaarschap en ‘dat ze zich als artiest in mij herkende’. Op die bibliotheektrap verbeeldt Antrim zich haar, die de dood in haar leven uitnodigde door ongeremd te roken en te drinken. Hij ziet zijn moeder ‘bij het plafond’ zweven en roept haar. In De waarheidsvinder is het psychotherapeut en escapist Tom die, vastgegrepen door een collega, uit zichzelf treedt en als het ware opstijgt naar het plafond van het pannenkoekhuis om vanuit die positie een serveerster te verleiden. Zijn gedachteprojecties en seksuele obsessies zorgen voor zijn afwijkende angsthazengedrag: ‘Ik besteed al mijn tijd aan bang zijn.’ In Het leven nadien vraagt Antrim zich vertwijfeld af waarom hij, als veertigjarige man, bang blijft voor zijn dode moeder. Het antwoord: zij woelt en wroet nog steeds in hem.
Dichters & Denkers Donald Antrim (2)
Bang voor dode moeder
DONALD ANTRIM
HET LEVEN NADIEN
Vertaald door José Rijnaarts
De Bezige Bij, 224 blz., € 19,50
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2007/21
www.groene.nl/2007/21