
De heren in Amsterdam wilden dat er in de acht boogvelden in de hoeken van de galerij rondom de grote Burgerzaal in het nieuwe Stadhuis op de Dam nobele taferelen werden afgebeeld uit de opstand der Batavieren tegen de Romeinen. Dat was een effectieve manier om ook het succes van onze strijd met Spanje in herinnering te roepen. Klein tegen groot: dat was de essentie. Van die dappere opstand (69-70 AD) staat de geschiedenis beschreven in boek IV van de Historiën van Tacitus. Die vertelt ook over de grieven die de Batavieren tot hun rebellie dreven. Ooit waren ze trouwe bondgenoten van de Romeinen zoals aanvankelijk de Hollanders zich loyaal voegden in het grote verband van het Habsburgse Rijk. De Bataafse leider Claudius Civilis was zelf Romeins burger. Maar ze voelden zich verraden en bedrogen en behandeld als slaven. Het kwam tot een nachtelijke bijeenkomst in een heilig woud, zogenaamd voor een feestmaal. Ze dronken behoorlijk, vermeldt Tacitus, en raakten opgewonden in hun woede. Dat waren de omstandigheden die een schilder konden interesseren – en die woeste, nachtelijke samenzwering in het duister van de nacht zien we uitgebeeld in het beroemde schilderij van Rembrandt dat door de Burgemeesters echter niet kon worden geaccepteerd.
Dat zit zo: in 1612 had de schilder Otto Vaenius, voor de Staten-Generaal, de hoofdmomenten van de opstand in een serie van twaalf kleine schilderijen uitgebeeld. Dat was tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) toen de Republiek zich aan de winnende hand kon voelen. Het thema was populair. In hetzelfde jaar verscheen een boel vlot gemaakte etsen van Antonio Tempesta – naar het voorbeeld van Vaenius’ schilderijen en met vrij naar Tacitus vertaalde onderschriften. Politieke propaganda, zoals de schilderijen in het statige Amsterdamse stadhuis dat eigenlijk ook waren. De opdracht voor de monumentale taferelen werd in 1659 gegeven aan Govert Flinck, toen in volle kracht als kunstenaar. De dwarse Rembrandt zelf was eerst geen optie. Die was in geldkwesties verwikkeld en hokte bovendien met zijn huishoudster Hendrickje die ook nog de moeder van zijn zoon Titus was. Flinck daarentegen, wiens kunst ook minder eigengereid was, lag daarom goed bij de Amsterdamse sjiek. Hij was ook goed bevriend met de Burgemeester Andries de Graeff die de opdrachten mede vergaf. Ook zo ging het. Dat Rembrandt toch gevraagd werd de Samenzwering te schilderen (een nachtstuk met licht en donker) kwam alleen doordat Flinck, nog maar een paar maanden bezig, begin februari 1660 plotseling overleed.
Uit vroege schetsen valt op te maken dat Flinck zich baseerde op de iconografische standaard zoals die in het beeldcomplex Vaenius/Tempesta van 1612 was ontstaan. In die versie is de samenzwering, zoals de ets van Tempesta laat zien, een druk diner onder de bomen. Op de voorgrond zitten Claudius Civilis en zijn bondgenoot Brinio de Kaninefaat (Bruin de duinman, bij Vondel, zoals de ander Burgerhart heet). Ze geven elkaar ernstig de hand. Ook verder rond de tafel worden handen geschud. Toen al was het een burgerlijke, Hollandse voorstelling van zaken. Dit was de geboorte van de natie – en dan alles zo lullig, met zo weinig zichtbaar pathos? Misschien hadden de Burgemeesters een voorkeur uitgesproken voor de Tempesta-versie. Een Flinck lag dan niet dwars. Duidelijk is intussen dat Rembrandt zich niets aan Tempesta gelegen liet liggen. Zo was hij. Eerder al was van hem gezegd dat hij zich in zijn historiën liet leiden door hooge en verre naghedachten. Dat betekent dat hij een onderwerp echt wilde doorgronden – in dit geval misschien de tekst van Tacitus erop nalas en niet, zoals gebruikelijk, vooral naar al bestaande beeldvorming keek.

De eigenzinnige kunstenaar Rembrandt maakte van het duistere tafereel met dat geheimzinnige licht een ongekend dramatische voorstelling. Volgens Tacitus had de barbaar Civilis eenzelfde verminking als Hannibal had aan zijn gezicht. Hij had dus maar één oog. Omdat in het denken van toen heldhaftige personages er ongeschonden moesten uitzien, werd bijvoorbeeld Hannibal altijd afgebeeld en profil. Zo zit in de ets van Tempesta ook Civilis aan tafel zodat je de verminking niet ziet. Maar Rembrandt buitte het gegeven juist uit. In zijn schilderij zit de vervaarlijke held daar met dat kapotte gezicht vol in beeld, grimmig en onverbiddelijk. Daarmee werd in het beeld de toon gezet waarin ook beschaafd handenschudden niet meer past. Dus, bedacht de kunstenaar, steken ze zwaarden bij elkaar – en in een onwaarschijnlijk licht reikt iemand een schaal aan (met wijn, met bloed?). Nadat Civilis had gesproken en de opstand was besloten, zegt Tacitus, volgden barbaarse riten en voorvaderlijke eedformules. Precies dat is wat we bij Rembrandt zien. Als echter de beschaafde voorstelling à la Tempesta de norm is, dan is de versie van Rembrandt te woest, te duister, te verwarrend en dus in een overheidsgebouw onwelvoeglijk. Natuurlijk wezen de Burgemeesters, toen het kort op de galerij had gehangen, het toch nog af. Ze moesten wel. Rembrandt had als kunstenaar de opdracht persoonlijk gemaakt. Dat ging de heren te ver. Intussen denk ik dat het de koppige meester niet eens moeite kostte uit het grote doek van bijna zes meter precies het beste stuk eruit te snijden en de rest weg te gooien.
PS Rembrandts schilderij hangt tijdelijk in het Rijksmuseum met in de buurt de serie van Otto Vaenius. Voor Tacitus heb ik geciteerd uit de nieuwe vertaling van de Historiën door Vincent Hunink, 2010. Voor het grote verhaal, zie het meesterwerk van H. van de Waal, Drie eeuwen vaderlandsche geschied-uitbeelding 1500-1800, Den Haag 1952.
Beeld: (1) Antoine Tempesta, De samenzwering van Claudius Civilus, 1912 (Rijksmuseum Amsterdam) (2) Rembrandt van Rijn, De samenzwering van de Bataven onder Claudius Civilus, 1661-1626 (De Koninklijke Zweedse Academie voor Schone Kunsten, Zweden).