Steeds opnieuw hebben we in de televisierapportages over de massaprotesten in Kiev tegen de regering van Victor Janoekovitsj opnamen gezien van betogers die beelden van Lenin omver trokken. Dat was een makkelijke manier om uiting te geven aan hun woede: die beelden fungeerden als een symbool van de onderdrukking door de sovjets, en het Poetin van Rusland zou het sovjetbeleid van de Russische overheersing van de buurlanden voortzetten. Bedenk dat de beelden van Lenin zich pas vanaf 1956 door de Sovjet-Unie zijn gaan verspreiden: tot dan toe kwamen beelden van Stalin veel vaker voor. Maar na de ‘geheime’ veroordeling van Stalin door Chroesjtsjov op het twintigste congres van de Communistische Partij werden de beelden van Stalin en masse vervangen door die van Lenin: Lenin was letterlijk een stand-in voor Stalin geworden.

Dit werd ook duidelijk door een wijziging in 1962 van de masthead van de Pravda. Tot dan toe had er op de linker bovenzijde van de voorpagina van de krant een tekening gestaan van twee profielen, een van Lenin en een van Stalin, broederlijk naast elkaar. Kort nadat het 22ste congres Stalin publiekelijk had laten vallen, werd zijn profiel niet alleen verwijderd, maar vervangen door een tweede profiel van Lenin: er waren nu twee identieke Lenins, naast elkaar. Op een bepaalde manier zorgde deze merkwaardige herhaling ervoor dat Stalin in zijn afwezigheid meer aanwezig was dan ooit.

Er school niettemin de nodige historische ironie in het kijken naar Oekraïners die beelden van Lenin neerhaalden als teken van hun wil om te breken met de sovjetoverheersing en hun nationale soevereiniteit tot uitdrukking te brengen. Het gouden tijdperk van de Oekraïense nationale identiteit was niet het tsaristische Rusland – waarin het Oekraïense zelfbeschikkingsrecht werd gedwarsboomd – maar het eerste decennium van de Sovjet-Unie, toen het sovjetbeleid in een door oorlog en honger uitgeput Oekraïne er een was van ‘zelfbestuur’. De Oekraïense taal en cultuur ondergingen een revival en het recht op een goede gezondheidszorg, onderwijs en sociale zekerheid werd geïntroduceerd.

‘Zelfbestuur’ volgde de principes die door Lenin in vrij ondubbelzinnige termen waren geformuleerd: ‘Het proletariaat kan alleen maar vechten tegen het gedwongen verblijf van de onderdrukte naties binnen de grenzen van een bepaalde staat, en dit is precies wat de strijd voor het recht van zelfbeschikking inhoudt. Het proletariaat moet het recht van politieke afscheiding eisen voor de koloniën en de naties die door “hun eigen” natie worden onderdrukt. Als dat niet gebeurt blijft proletarisch internationalisme een betekenisloze kreet: wederzijds vertrouwen en klassensolidariteit tussen de werkers van de onderdrukkende en onderdrukte naties zal dan onmogelijk zijn.’

Lenin bleef tot het eind toe trouw aan deze opstelling: onmiddellijk na de Oktoberrevolutie, toen Rosa Luxemburg had betoogd dat kleine naties alleen maar volledige soevereiniteit mochten krijgen als de progressieve krachten in de nieuwe staat zouden overheersen, was Lenin vóór een onvoorwaardelijk recht op afscheiding.


★ ★ ★
In zijn laatste gevecht tegen het project van Stalin voor een gecentraliseerde Sovjet-Unie bepleitte Lenin opnieuw het onvoorwaardelijke recht van kleine naties om zich af te scheiden (in dit geval stond Georgië op het spel). Hij hield vast aan de volledige soevereiniteit van de nationale entiteiten waaruit de sovjetstaat was opgebouwd – geen wonder dat Stalin Lenin op 27 september 1922, in een brief aan het Politburo, betichtte van ‘nationaal liberalisme’. De richting die Stalin toen al wilde inslaan, komt duidelijk naar voren in zijn voorstel om de regering van Sovjet-Rusland ook de regering van de overige vijf republieken (Oekraïne, Wit-Rusland, Azerbeidzjan, Armenië en Georgië) te laten zijn: ‘Als het huidige besluit wordt bevestigd door het Centraal Comité van de Communistische Partij van Rusland (rcp), zal het niet openbaar worden gemaakt, maar worden gecommuniceerd aan de Centrale Comités van de Republieken voor circulatie onder de Sovjet-organen, de Centrale Uitvoerende Comités of de Congressen van de Sovjets van de genoemde Republieken, vóór het bijeenroepen van het Al-Russische Congres van de Sovjets, waar zal worden verklaard dat dit de wens van deze Republieken is.’

De interactie tussen het hogere gezag, het Centraal Comité, en de basis werd op deze manier afgeschaft: het hogere gezag legde nu eenvoudigweg zijn wil op. Om het allemaal nog erger te maken bepaalde het Centraal Comité wat de basis het hogere gezag zou vragen door te voeren, alsof het zijn eigen wens was. In het meest in het oog springende geval, in 1939, vroegen de drie Baltische staten of ze zich mochten aansluiten bij de Sovjet-Unie, waarna hun wens onmiddellijk werd ingewilligd. Bij dit alles keerde Stalin terug naar prerevolutionair, tsaristisch beleid: de Russische kolonisatie van Siberië in de zeventiende eeuw en van islamitisch Azië in de negentiende eeuw werd niet langer veroordeeld als imperialistische expansie, maar juist toegejuicht, omdat deze traditionele samenlevingen erdoor op het pad van de progressieve modernisering waren gezet.

Het buitenlands beleid van Poetin is een duidelijke voortzetting van deze tsaristisch-stalinistische lijn. Na de Russische Revolutie brachten de bolsjewieken volgens Poetin ernstige schade toe aan de belangen van Rusland: ‘De bolsjewieken hebben om een aantal redenen – moge God er een oordeel over vellen – grote delen van het historische zuiden van Rusland aan de Republiek Oekraïne toegevoegd. Dit werd gedaan zonder enige consideratie voor de etnische samenstelling van de bevolking, en vandaag de dag vormen deze gebieden het zuidoosten van Oekraïne.’

Geen wonder dat de portretten van Stalin nu weer te zien zijn bij militaire parades en openbare vieringen, terwijl die van Lenin zijn verdwenen. In een opiniepeiling uit 2008 van de tv-zender Rossiya werd Stalin met een half miljoen stemmen tot derde grote Rus aller tijden verkozen, terwijl Lenin met veel minder stemmen op de zesde plaats eindigde. Stalin wordt niet geëerd als een communist, maar als de restaurateur van de Russische grootsheid, na Lenins anti-patriottische ‘afwijking’. Poetin heeft onlangs de term Novorossiya (‘Nieuw Rusland’) gebruikt voor de zeven zuidoostelijke oblasts van Oekraïne, waarmee hij een term nieuw leven inblies die voor het laatst in 1917 was gebruikt.

Maar ook al werd ze onderdrukt, de leninistische onderstroom in de ondergrondse communistische oppositie tegen Stalin bleef bestaan. Lang vóór Solzjenitsyn, zo schreef Christopher Hitchens in 2011, ‘waren de cruciale vragen over de Goelag al gesteld door leden van de linkse oppositie, van Boris Souvarine tot Victor Serge en C.L.R. James, in real time en met groot gevaar voor eigen leven. Deze moedige en vooruitziende ketters zijn enigszins uit de geschiedenis geschreven (zij hadden veel erger verwacht en kregen dat meestal ook)’. Deze interne onenigheid was een natuurlijk fenomeen binnen de communistische beweging, in duidelijke tegenstelling tot het fascisme. ‘Er waren geen dissidenten in de nazi-partij’, ging Hitchens verder, ‘die hun levens op het spel zetten op grond van de overweging dat de Führer de ware aard van het nationaal-socialisme had verraden.’

Juist vanwege deze spanning in de boezem van de communistische beweging was de gevaarlijkste plek in de jaren dertig die aan de top van de nomenklatura: binnen een paar jaar werd tachtig procent van het Centraal Comité en het leiderschap van het Rode Leger doodgeschoten. Een ander teken van protest kon worden ontwaard in de laatste dagen van het ‘reëel bestaande socialisme’, toen betogende menigten officiële liederen zongen, waaronder volksliederen, om de machthebbers te herinneren aan hun onvervulde beloften. In de ddr was het zingen van het volkslied tussen begin jaren zeventig en 1989 daarentegen een misdaad: de woorden (‘Deutschland einig Vaterland’, ‘Duitsland, verenigd vaderland’) waren onverenigbaar met het idee van Oost-Duitsland als een nieuwe socialistische heilstaat.

Stalin wordt niet geëerd als een communist, maar als de restaurateur van de Russische grootsheid

★ ★ ★
De wederopleving van het Russische nationalisme heeft ertoe geleid dat bepaalde historische gebeurtenissen zijn herschreven. Een recente biopic, Admiral van Andrej Kravtsjoek, is een jubelende verfilming van het leven van Aleksandr Kolchak, de commandant van de ‘Witten’ (die zich verzetten tegen de communistische machtsovername in 1917). Kolchak regeerde tussen 1918 en 1920 over Siberië. Maar het is de moeite waard het totalitaire potentieel en de regelrechte wreedheid in herinnering te roepen van de contrarevolutionaire macht van de Witten in deze periode. Als de Witten de burgeroorlog hadden gewonnen, schrijft Hitchens, ‘zou het algemeen gebruikte woord voor het fascisme een Russisch woord zijn, en geen Italiaans (…) Generaal-majoor William Graves, die leiding gaf aan de Amerikaanse Expeditiemacht tijdens de inval van 1918 in Siberië (een gebeurtenis die grondig uit de Amerikaanse schoolboekjes is geschrapt), schreef in zijn memoires over het alles doordringende, dodelijke antisemitisme dat Russisch rechts in zijn ban had, en voegde daaraan toe: “Ik betwijfel of de wereldgeschiedenis van de afgelopen vijftig jaar een ander land kent waar zo vrijelijk kon worden gemoord, zonder enig gevaar van bestraffing, dan het Siberië uit de periode van de heerschappij van admiraal Kolchak.”’

Heel Europees neofascistisch rechts (in Hongarije, Frankrijk, Italië, Servië) steunt Rusland ferm in de aanhoudende crisis rond Oekraïne, waardoor de officiële Russische uitleg van het referendum op de Krim als een keuze tussen Russische democratie en Oekraïens fascisme onderuit wordt gehaald. De gebeurtenissen in Oekraïne – de massale protesten die Janoekovitsj en zijn handlangers ten val brachten – moeten worden begrepen als verdediging tegen de duistere erfenis die door Poetin is gereanimeerd. De protesten zijn uitgelokt door het besluit van de vorige Oekraïense regering om de goede betrekkingen met Rusland voorrang te geven boven integratie van Oekraïne in de Europese Unie.

Voorspelbaar genoeg hebben veel anti-imperialistische links-georiënteerden op dit nieuws gereageerd door de Oekraïners neerbuigend te behandelen. Hoe misleid zijn ze wel niet om Europa nog steeds zo te idealiseren, niet in staat om in te zien dat het toetreden tot de Europese Unie van Oekraïne louter een economische kolonie van West-Europa zou maken, die vroeg of laat hetzelfde lot beschoren zou zijn als Griekenland! Maar in feite zijn de Oekraïners helemaal niet blind voor de werkelijkheid van de EU. Ze zijn zich volledig bewust van de problemen en ongelijkheden: hun boodschap is eenvoudigweg dat hun eigen situatie nog veel erger is. Europa mag dan zijn problemen hebben, het zijn wel de problemen van rijke mensen.

Moeten we dan maar gewoon de Oekraïense kant kiezen in dit conflict? Er is een ‘leninistische’ reden om dat te doen. In de allerlaatste geschriften van Lenin, lang nadat hij de utopie van Staat en revolutie had verworpen, onderzocht hij het idee van een bescheiden, ‘realistisch’ project voor het bolsjewisme. Vanwege de economische onderontwikkeling en culturele achterlijkheid van de Russische massa’s, zo betoogde hij, is er geen manier waarop Rusland ‘rechtstreeks op het socialisme kan overstappen’: al wat de sovjetmacht kan doen is het combineren van het gematigde beleid van het ‘staatskapitalisme’ met de intensieve culturele educatie van de boerenmassa’s – niet via het hersenspoelen met behulp van propaganda, maar via het geduldig, geleidelijk opleggen van beschaafde normen. Uit feiten en cijfers zou blijken ‘wat een enorme hoeveelheid urgent pionierswerk we nog moeten verrichten om de standaard van een gewoon beschaafd West-Europees land te bereiken (…) We moeten oog houden voor de semi-Aziatische onwetendheid waaraan we onszelf nog niet hebben weten te onttrekken.’ Kunnen we de verwijzing van de Oekraïense betogers naar Europa ook zien als een teken dat het hun doel is ‘om de standaard van een gewoon beschaafd West-Europees land te bereiken’?

Maar op dit punt worden de zaken al snel ingewikkeld. Waar staat het ‘Europa’ waarnaar de Oekraïense betogers verwijzen precies voor? Het kan niet worden teruggebracht tot één enkel idee: het omvat nationalistische en zelfs fascistische elementen, maar strekt zich ook uit tot het idee van wat Etienne Balibar de égaliberté noemt, de vrijheid-in-gelijkheid, de unieke bijdrage van Europa aan de mondiale politieke verbeelding, ook al wordt die in de praktijk van vandaag de dag meestal verraden door de Europese instellingen en burgers zelf. Tussen deze twee polen is er ook een naïef vertrouwen in de waarde van het Europees liberaal-democratische kapitalisme. Europa kan in de Oekraïense protesten de beste en slechtste kanten van zichzelf zien – haar emancipatoire universalisme en haar duistere xenofobie.

★ ★ ★
Laten we beginnen met de duistere xenofobie. De rechtse Oekraïense nationalisten zijn een voorbeeld van wat er vandaag de dag aan de hand is – van de Balkan tot Scandinavië, van de Verenigde Staten tot Israël, en van Centraal-Afrika tot India: de etnische en religieuze hartstochten zijn aan het exploderen, en de waarden van de Verlichting zijn op de terugtocht. Deze hartstochten hebben altijd al op de loer gelegen; nieuw is de regelrechte schaamteloosheid waarmee ze worden tentoongespreid.

Stel je eens een samenleving voor die de grote moderne axioma’s van de vrijheid, gelijkheid en het recht op onderwijs en gezondheidszorg voor al haar leden volledig onderschrijft, en waarin racisme en seksisme onaanvaardbaar en belachelijk worden gevonden. Maar stel je dan tegelijkertijd voor dat deze axioma’s, hoewel ze in naam overeind worden gehouden, de facto stap voor stap van hun inhoud worden beroofd. Hier is een voorbeeld uit de zeer recente Europese geschiedenis: in de zomer van 2012 heeft Viktor Orbán, de rechtse premier van Hongarije, verklaard dat er in Midden-Europa behoefte was aan een nieuw economisch systeem. ‘Laten we hopen’, zei hij, ‘dat God ons zal bijstaan en dat we in plaats van de democratie geen nieuw soort politiek systeem hoeven te bedenken dat zou moeten worden ingevoerd ter wille van onze economische overleving (…) Samenwerking is een kwestie van kracht, niet van goede bedoelingen. Misschien zijn er landen waar de zaken niet op deze manier functioneren, zoals de Scandinavische landen, maar een half-Aziatisch zooitje ongeregeld zoals wij kan alleen maar één zijn als er sprake is van kracht.’

De ironie van deze woorden is een aantal oude Hongaarse dissidenten niet ontgaan: toen het sovjetleger Boedapest binnentrok om de opstand van 1956 de kop in te drukken, was de boodschap die de belegerde Hongaarse leiders naar het Westen stuurden dat zij Europa verdedigden tegen de Aziatische communisten. Nu, na de val van het communisme, schildert de christelijk-conservatieve regering als haar belangrijkste vijand de multiculturele liberale consumentendemocratie waarvoor het huidige West-Europa model staat. Orbán heeft al uiting gegeven aan zijn sympathie voor ‘het kapitalisme met Aziatische waarden’; als de Europese druk op Orbán aanhoudt, kunnen we ons makkelijk voorstellen dat hij de volgende boodschap naar het Oosten stuurt: ‘Hier wordt Azië verdedigd!’

Het hedendaagse, tegen immigranten gerichte populisme heeft de regelrechte barbarij vervangen door een barbarij met een menselijk gezicht. Het weerspiegelt een stap terug, van de christelijke ethiek van ‘heb je naasten lief’ naar de heidense bevoorrechting van de eigen stam boven de barbaarse Ander. Ook al doet het zich voor als een verdediging van christelijke waarden, in feite vormt het de grootste bedreiging van het christelijk erfgoed. ‘Mensen die tegen de kerk ten strijde trekken ter wille van de vrijheid en de menselijkheid’, schreef G.K. Chesterton honderd jaar geleden, ‘kieperen die vrijheid en menselijkheid uiteindelijk zonder pardon overboord zolang ze maar tegen de kerk kunnen blijven vechten (…) De vrijdenkers hebben het goddelijke niet vernietigd, maar juist het seculiere, mocht dat een troost voor ze zijn.’

Geldt hetzelfde voor de pleitbezorgers van de religie? Fanatieke verdedigers van de godsdienst beginnen met het aanvallen van de hedendaagse seculiere cultuur; het is geen verrassing als ze uiteindelijk het ondergaan van iedere betekenisvolle religieuze ervaring laten varen. Op een soortgelijke manier willen veel liberale strijders zó graag het antidemocratische fundamentalisme bevechten dat ze uiteindelijk de vrijheid en democratie overboord kieperen, zolang ze maar tegen de terreur kunnen blijven strijden. De ‘terroristen’ staan misschien klaar om deze wereld ter wille van een andere te gronde te richten, maar de terreurbestrijders staan net zo hard te popelen om hun eigen democratische wereld om zeep te helpen uit haat jegens de islamitische Ander. Sommigen van hen houden zó veel van de menselijke waardigheid dat ze ter verdediging ervan bereid zijn martelingen te billijken. De verdedigers van Europa tegen de dreiging van de immigranten doen precies hetzelfde. In hun ijver om het joods-christelijk erfgoed te beschermen willen ze graag alles opgeven wat de kern van dat erfgoed uitmaakt. Degenen die Europa tegen de immigranten willen verdedigen, en niet de denkbeeldige horden immigranten die staan te wachten om het continent binnen te vallen, vormen de echte bedreiging voor Europa.

Een van de tekenen van deze achteruitgang is de oproep die vaak opklinkt bij Europees nieuw-rechts tot een ‘evenwichtigere’ kijk op de twee ‘extremismen’, die van rechts en die van links. Er wordt voortdurend tegen ons gezegd dat je extreem-links (het communisme) op dezelfde manier moet behandelen als Europa na de Tweede Wereldoorlog extreem-rechts (de verslagen fascisten) heeft behandeld. Maar in werkelijkheid is hier geen sprake van evenwicht: de gelijkstelling van het fascisme en het communisme is heimelijk in het voordeel van het fascisme. Zo kun je rechts horen zeggen dat het fascisme het communisme heeft gekopieerd: voordat hij een fascist werd was Mussolini een socialist; ook Hitler was een nationaal-socialist; concentratiekampen en genocidaal geweld waren kenmerken van de Sovjet-Unie, een decennium voordat de nazi’s er hun toevlucht toe namen; de vernietiging van de joden heeft een duidelijk precedent in de vernietiging van de klassenvijand, enzovoort.

Degenen die Europa tegen de immigranten willen verdedigen, vormen de echte bedreiging voor Europa

Het punt van deze argumenten is te betogen dat een gematigd fascisme een gerechtvaardigde reactie was op de communistische dreiging (een punt dat lang geleden door Ernst Nolte werd gemaakt in zijn verdediging van Heideggers betrokkenheid bij het nazisme). In Slovenië bepleit rechts de rehabilitatie van de anticommunistische Nationale Garde die in de Tweede Wereldoorlog tegen de partizanen vocht: zij moesten de moeilijke keuze maken met de nazi’s samen te werken, om het veel grotere kwaad van het communisme tegen te houden.

★ ★ ★
Mainstream-liberalen vertellen ons dat wanneer fundamentele democratische waarden worden bedreigd door etnische of religieuze fundamentalisten we ons moeten verenigen achter de liberaal-democratische agenda, moeten redden wat er te redden valt en de dromen over een radicalere sociale verandering terzijde moeten schuiven. Maar er schuilt een fatale zwakte in deze oproep tot solidariteit: hij negeert de manier waarop liberalisme en fundamentalisme gevangen zitten in een vicieuze cirkel. Het zijn juist de agressieve pogingen om de liberale toegeeflijkheid te exporteren die ertoe leiden dat het fundamentalisme hevig terugvecht en zichzelf laat gelden.

Als we vernemen dat de hedendaagse politici ons de keuze bieden tussen liberale vrijheid en fundamentalistische onderdrukking, en we hen triomfantelijk de retorische vraag horen stellen: ‘Wilt u dat vrouwen uit het openbare leven worden geweerd en van hun rechten worden beroofd? Wilt u dat iedere criticus van de religie ter dood wordt gebracht?’, dan zou de vanzelfsprekendheid van het antwoord (‘Wie zou nou zoiets doen?’) ons al zeer wantrouwend moeten maken. Het probleem is dat het liberale universalisme reeds geruime tijd zijn onschuld kwijt is. Wat Max Horkheimer in de jaren dertig over kapitalisme en fascisme heeft gezegd, is vandaag de dag van toepassing in een andere context: zij die de liberale democratie niet willen bekritiseren moeten ook maar hun mond houden over het religieuze fundamentalisme.

Hoe zit het met het lot van de liberaal-democratische kapitalistische Europese droom in Oekraïne? Het is niet duidelijk wat Oekraïne in de EU te wachten staat. Ik heb vaak gerefereerd aan een bekende grap uit het laatste decennium van de Sovjet-Unie, die in dit verband niet toepasselijker had kunnen zijn. Rabinovitsj, een jood, wil emigreren. De bureaucraat in het emigratiekantoor vraagt hem waarom, en Rabinovitsj antwoordt: ‘Twee redenen. De eerste is dat ik bang ben dat de communisten de macht zullen verliezen in de Sovjet-Unie, en dat de nieuwe machthebbers alle schuld voor de misdaden van de communisten ons joden in de schoenen zullen schuiven.’ ‘Maar dat is pure nonsens’, brengt de bureaucraat in het midden, ‘er kan niets veranderen in de Sovjet-Unie, de macht van de communisten zal eeuwig duren!’ ‘Nou’, antwoordt Rabinovitsj, ‘dat is de tweede reden.’

Beeld je een gelijksoortig gesprek in tussen een Oekraïner en een EU-bestuurder. De Oekraïner klaagt: ‘Er zijn twee redenen waarom we hier in Oekraïne in paniek zijn. In de eerste plaats zijn we bang dat de EU ons door de Russische druk zal laten vallen en dat onze economie in elkaar zal klappen.’ Waarop de EU-bestuurder riposteert: ‘Maar je kunt ons vertrouwen, we zullen jullie niet in de steek laten. In feite zullen we ervoor zorgen dat we het voor het zeggen krijgen in jullie land; we zullen jullie vertellen wat jullie moeten doen!’ ‘Nou’, antwoordt de Oekraïner, ‘dat is de tweede reden.’

★ ★ ★
De kwestie is niet of Oekraïne waardig en goed genoeg is om zich te mogen aansluiten bij de EU, maar of het huidige Europa kan voldoen aan de aspiraties van de Oekraïners. Als Oekraïne afglijdt naar een mengeling van etnisch fundamentalisme en liberaal kapitalisme, met oligarchen die aan de touwtjes trekken, zal het net zo Europees zijn als Rusland (of Hongarije) vandaag de dag is. (Er wordt te weinig aandacht besteed aan de rol die diverse groepen oligarchen – de ‘pro-Russische’ en de ‘pro-westerse’ – in de gebeurtenissen in Oekraïne spelen.)

Sommige politieke commentatoren beweren dat de EU Oekraïne niet genoeg heeft gesteund in zijn conflict met Rusland, en dat de reactie van de EU op de Russische bezetting en annexatie van de Krim halfhartig was. Maar er is een ander soort steun dat nog veel duidelijker afwezig was: het voorstellen van een haalbare strategie om de impasse te doorbreken. Europa zal niet in de positie verkeren om zo’n strategie aan te bieden, totdat ze opnieuw haar toewijding zal belijden aan de emancipatoire kern van haar geschiedenis. Alleen door het in ontbinding verkerende lijk van het oude Europa achter ons te laten, kunnen we het Europese erfgoed van de égaliberté in leven houden. Het zijn niet de Oekraïners die van Europa moeten leren: Europa moet zelf leren de droom waar te maken die de betogers op het Maidan-plein heeft geïnspireerd. De les die bange liberalen in hun oren moeten knopen is dat slechts een nóg radicaler links van het liberale erfgoed kan redden wat de moeite van het redden waard is.

De betogers van het Maidan-plein waren helden, maar het echte gevecht – de strijd om wat het nieuwe Oekraïne zal worden – begint nu pas, en die strijd zal zwaarder zijn dan het gevecht tegen het ingrijpen van Poetin. Een nieuw en riskanter soort heldendom zal nodig zijn. Dat is al aan de dag gelegd door de Russen die zich verzetten tegen de nationalistische hartstochten van hun eigen land en het gebruik daarvan als een machtsinstrument afwijzen. Het is tijd om uitdrukking te geven aan de fundamentele solidariteit van Oekraïners en Russen en om de termen waarin het conflict zich afspeelt te verwerpen.

De volgende stap is de openbare tentoonspreiding van broederschap, waarbij organisatorische netwerken moeten worden ingericht tussen Oekraïense politieke activisten en de Russische oppositie tegen het regime van Poetin. Dit kan utopisch klinken, maar louter zulke denkbeelden kunnen de protesten van een werkelijk bevrijdende dimensie voorzien. Anders zullen we blijven zitten met een conflict van nationalistische hartstochten, gemanipuleerd door oligarchen. Zulke geopolitieke spelletjes zijn van geen enkel belang voor een authentiek bevrijdende politiek.


Slavoj Žižek (1949) is een Sloveense socioloog, filosoof, psychoanalyticus en cultuurcriticus. Momenteel is hij hoogleraar aan de European Graduate School. Vorig jaar verscheen bij Boom zijn boek Het jaar van het gevaarlijke dromen, waarin hij terugkijkt op het wilde jaar 2011


Vertaling: Menno Grootveld

Dit artikel is ook te lezen op leesmagazijn.creatavist.com/barbarij

Beeld: (1) Een Pro-Russische demonstrant in Kiev met een Stalin-vlag (Sergey Ponomarev/HH).