De Britse cultuur zou een stuk armer zijn geweest zonder ‘Hitlers emigranten’. Zonder de Hongaren George Mikes en Arthur Koestler die op het eiland hun beste boeken schreven, zonder Ludwig Wittgenstein die de filosofiefaculteit in Cambridge op stelten zette (samen met Karl Popper), zonder Robert Maxwell die The Daily Mirror groot maakte, zonder Sigmund Freuds kleinzoon Lucian, zonder Ernst Gombrich die de Britten leerde kijken naar Botticelli, zonder Eric Hobsbawm die de twintigste eeuw van een marxistische ondertiteling voorzag, zonder Friedrich Hayek die het draaiboek schreef voor het thatcherisme en zonder de zonen van Ralph Miliband die opklommen binnen Labour.
In dat rijtje hoort ook de vorige week op 96-jarige leeftijd overleden George Weidenfeld thuis, een van de grote namen uit de Britse uitgeverswereld. Behalve als mede-oprichter van uitgeverij Weidenfeld Nicolson stond hij bekend als een groot charmeur en gastheer van talloze borrels in de literaire wereld van Londen, een man voor wie romans even belangrijk waren als romances, althans totdat hij de liefde van zijn leven ontmoette: Annabelle Whitestone, de weduwe van de pianist Arthur Rubinstein.
Een van zijn romances was de schrijfster Antonia Fraser, biografe van onder anderen Marie-Antoinette, de zes vrouwen van Henry VIII en koningin Victoria. ‘George’s grote rollende ogen, net kruisbessen, waren altijd op zoek naar nieuwe projecten, nieuwe boeken en nieuwe uitdagingen in de uitgeverswereld’, schreef ze in The Guardian. Voor haar was Weidenfeld een bewijs dat uitgevers geen anonieme personen hoeven te zijn die manuscripten beleefd afwijzen. Hij werd haar boezemvriend.
Arthur George Weidenfeld werd op 13 september 1919 in Wenen geboren als enig kind van Max en Rosa Weidenfeld. Hij ging naar het vermaarde Piaristen-gymnasium en studeerde aan de diplomatenopleiding van de Universiteit van Wenen, waar hij bevriend raakte met Kurt Waldheim. In 1949 diende Weidenfeld als kabinetschef onder de eerste president van Israël, Chaim Weizmann. Maar dat was een soort tussenjaar in een levensloop die een onverwachte koers had genomen. Zijn nieuwe vaderland was Engeland, waar hij in 1938 naartoe was gevlucht, met een koffer, een handvol shillings en het adres van de vluchtelingenopvang.
Tijdens de oorlog ging hij, net als andere talentvolle immigranten, voor de bbc werken. In de avonduren schreef hij een boek over Joseph Goebbels’ propagandamachine. Na de oorlog richtte hij samen met de schrijver Nigel Nicolson – zoon van het beroemde koppel Harold Nicolson en Vita Sackville-West – een uitgevershuis op. Bij het oprichtingsfeest in Brown’s Hotel was onder anderen George Orwell aanwezig, die hij kende van zijn bbc-tijd. Saillant detail: enkele jaren eerder had Weidenfeld Orwells beroemd geworden essay Politics and the English Language geen plekje gegund in een tijdschrift dat hij maakte. Een ongebruikelijke misser.
Na een moeizaam begin met onbetaalde rekeningen wisten de twee een succes te maken van de uitgeverij. Weidenfeld publiceerde een boek van de onbekende politicus Harold Wilson. De beloning volgde vele jaren later toen Wilson, eenmaal premier, hem in de adelstand verhief. Voor de grote doorbraak zorgde de publicatie van Lolita, waarbij ze een obsceniteitenproces riskeerden. Enkele jaren later gaf de uitgeverij – waar onder anderen de weduwe van Orwell en de vrouw van premier Eden werkten – de kans aan Amerikaanse auteurs als Saul Bellow en Mary McCarthy. Tevens publiceerden ze het boek waarin de wetenschapper Francis Crick zijn speurtocht naar dna belicht.
Politiek heeft altijd de interesse gehad van Weidenfeld. In het Verenigd Koninkrijk zou hij namens Labour plaatsnemen in het Hogerhuis en ook in Israël lag het hart van deze zionist bij de arbeiderspartij, al neigde zijn verstand naar Likoed. Het bleek uit zijn fonds, waarin bijvoorbeeld Konrad Adenauer, Charles de Gaulle en Henry Kissinger hun memoires publiceerden. Opvallend genoeg, gezien zijn achtergrond, kocht hij ook de rechten van memoires van Hitlers minister van Financiën en van de bouwmeester Albert Speer, puur vanwege het historisch belang. Een speciale liefde koesterde hij echter voor een uniek Engels genre: pikante dagboeken van conservatieve politici, zoals Chips Channon en Alan Clark.
Zelf was Weidenfeld een levensgenieter. Hij rookte sigaren alsof het sigaretten waren. Voor alcohol bedankte hij echter. Zijn zwak voor vrouwelijk schoon had een liefdesleven tot gevolg dat niet binnen het bestek van een in memoriam uit te leggen valt. Weidenfeld heeft het ruim twintig jaar geleden zelf netjes beschreven in zijn autobiografie Remembering My Old Friends. De uitgeverij had hij inmiddels verkocht aan Orion Group, waar hij een eigen kantoor zou krijgen. Een opvallende fascinatie koesterde hij voor de leiders van de katholieke kerk. In 1989 mocht hij op bezoek bij paus Johannes Paulus II en aan de muur van zijn appartement in Chelsea hing een schreeuwende paus van Francis Bacon.
Ondanks al het levensplezier zou Weidenfeld zijn achtergrond als vluchteling – en het christelijke gezin uit Noord-Londen dat hem had opgevangen na zijn aankomst in Engeland – nooit vergeten. Vorig jaar haalde hij het nieuws toen bekend werd dat hij samen met gelijkgestemde vrienden, onder wie de Rothschilds, geld bijeenbracht om tweeduizend christenen uit het door IS geteisterde Irak en Syrië te halen en hun een veilig bestaan te bieden. De dood vreesde Weidenfeld, die zal worden begraven op de Olijfberg nabij Jeruzalem, niet. ‘Waar de dood is ben ik niet, en waar ik ben is de dood niet’, zo citeerde hij de filosoof Isaiah Berlin, een andere vluchteling. En een van zijn auteurs.
Beeld: Sir Arthur George Weidenfeld, 2015 (Herlinde Korlbl / Focus / GmbH / HH)