
Op zijn 23ste mocht hij voor de levensverzekeringsmaatschappij Utrecht een enorm pand ontwerpen op het Damrak in Amsterdam in samenwerking met de nóg jongere Alexander ‘Ko’ Kropholler (1881-1973). Acht jaar lang trokken zij samen op en bouwden zich een slag in de rondte, totdat hun ideologische verschillen (Ko katholiek, Staal socialistisch) begonnen op te spelen. Het zat Ko ook dwars dat Staal het met zijn (Ko’s dus) zus Margaret deed terwijl Staal gewoon getrouwd was.
Staal vestigde zich daarna als zelfstandig architect. Zijn gevarieerde oeuvre is onderwerp van het nauwkeurige overzicht Jan Frederik Staal 1879-1940: De wil van het gebouw en de wil van de tijd door H.W. Bakx, onderdeel van de bonas-serie, een voortreffelijk en permanent armlastig project dat de nalatenschap van architecten en stedenbouwkundigen documenteert. Bakx plaatst Staals oeuvre in de tomeloze ontwikkeling van de architectuur in de vroege twintigste eeuw, van het luxe eclecticisme van de negentiende-eeuwse neostijlen naar het ‘rationalisme’ van Berlage, dat weer werd opgevolgd door de expressieve Amsterdamse School, waarna het Nieuwe Bouwen kwam, dat fameuze (en beruchte) bouwen in staal en glas. Waarop weer een retro-reactie volgde, van de ‘thomistische’ Delftse School onder Granpré Molière. Het was een ideologisch slagveld: geen architect werkte zonder zich met deze of gene groep te engageren, elk gebouw was een manifest.
Over Staals opvattingen is ondanks zijn grote activiteit ‘ontmoedigend weinig’ bekend. Kijkend naar zijn oeuvre ligt het voor de hand te denken dat hij met de winden mee waaide, met een idioom dat zich ontwikkelde ‘van een berlagiaans rationalisme, via de Amsterdamse School tot een eigen, elegante variant van het Nieuwe Bouwen’, maar Bakx ziet er toch een lijn in, namelijk Staals oprechte respect voor ‘de wil van het gebouw’: hij dacht uiteindelijk niet in stijl, maar in functie, en stond altijd open voor nieuwe manieren om de bruikbaarheid steeds verder te vergroten. Dat maakt hem, ondanks die onmiskenbare elegantie, een pragmatische architect, maar niet een ‘Mann ohne Eigenschaften’, eerder een ‘homme disponible’, zoals Bakx dat treffend zegt.
Niet alles wat Staal ontwierp werd gebouwd, en van wat werd gebouwd staat niet alles meer overeind, maar u kunt Staal kennen van de grote Beurs van Rotterdam (1926-1940), het ‘Telegraafgebouw’ aan de Nieuwezijds in Amsterdam (1927-1930) en zijn beroemdste werk, de ‘Wolkenkrabber’ aan de Vrijheidslaan (1926-1932). Met twaalf verdiepingen was dat het hoogste woongebouw van het land. Ik heb een zwak voor dat vroege werk met Kropholler. Dat grote kantoorgebouw voor de Utrecht aan het Damrak staat er nog (nr. 28-30). De gevel en het interieur zijn tot op de laatste deurknop door Staal en Kropholler vormgegeven, en verder gaven ze de vrije hand aan de briljante beeldhouwer Mendes da Costa, die overal dieren aanbracht. De toppen van de pilasters op de gevel bestaan uit bavianen, een wonderlijk gezicht. Zulke visuele rijkdom is nu goeddeels verdwenen uit de architectuur; in 1902 mochten Kropholler en Staal echter nog vijftien procent van de bouwsom uitgeven aan verfraaiing.
H.W. Bakx, Jan Frederik Staal 1879-1940: De wil van het gebouw en de wil van de tijd, BONAS, bonas.nl
Beeld: (Collectie Het Nieuwe Instituut / Uit het besproken boek).