
Het is winter in Ramallah. Kinderen gooien sneeuwballen naar auto’s die zich een weg banen door enorme plassen smeltwater. Een man zet zijn dochtertje naast een sneeuwpop, voor de foto. Er zijn maar weinig mensen hun huis uit gekomen vandaag. Ook filmmaker Amer Shomali (33) blijft binnen en komt op de eerste afspraak niet opdagen.
Een aantal dagen later, in een café in Ramallah, verontschuldigt hij zich uitgebreid. ‘Het spijt me, maar als het sneeuwt, doe ik helemaal niets. Ik ben vier dagen niet naar buiten geweest en heb alleen maar zitten pokeren met vrienden. Het is toch niet zo druk nu de film af is.’
The Wanted 18, de documentaire die Shomali samen met zijn Canadese co-regisseur Paul Cowan maakte, wordt nu in verschillende internationale steden vertoond. Het is voor de Palestijn niet eenvoudig om bij de voorstellingen te zijn. ‘Ik moet overal een visum voor hebben. Ze willen je hele reisgeschiedenis weten van de afgelopen tien jaar, de stempels in al je oude paspoorten zien en ik moet altijd via Amman reizen. Het kost me al tien dagen regelwerk om twee dagen in Amsterdam te kunnen zijn.’
Shomali doet zijn wollen muts en sjaal niet af, zijn jas blijft dicht. De Franse sigaret in zijn hand doet vooral dienst als accessoire, hij praat te veel en te snel om er een trek van te nemen. The Wanted 18 is zijn debuutfilm; in de eerste plaats is Shomali cartoonist. Natuurlijk komt het gesprek onmiddellijk op Charlie Hebdo. ‘De daders hebben niet alleen de Fransen, maar ook andere moslims geraakt’, vindt Shomali. ‘Mijn voorkeur gaat niet uit naar de manier waarop Charlie Hebdo provoceert, het is zo goedkoop. Maar dat staat natuurlijk los van de aanslag. Je kunt in mijn beleving afstand nemen van de cartoons en tegelijkertijd het recht verdedigen om ze te tekenen. Wat me wél stoort, is dat bij satire over moslims en christenen alles geoorloofd is, maar dat het aanpakken van joden meteen geldt als antisemitisme. Zelf vind ik religie niet de moeite waard om over te tekenen. Het is te gemakkelijk en je kunt religieuze mensen toch niet op andere ideeën brengen.’
Zelf is hij katholiek opgevoed, maar geloof speelt geen rol van betekenis in zijn leven. ‘Laat ik het zo zeggen: het script vind ik goed, het acteerwerk minder.’
Shomali werd in 1981 in Koeweit geboren en belandde anderhalf jaar later met zijn familie in een Syrisch vluchtelingenkamp. Palestina kende hij alleen van het nieuws op tv en uit de verhalen van familieleden. Het leven in het kamp was saai en de jonge Shomali bracht zijn tijd door met het lezen van stripboeken als Superman, Kuifje en Asterix. Op een dag kreeg hij een stripverhaal onder ogen waarin het stadje waar zijn Palestijnse familie vandaan kwam centraal stond. Het beschreef het geweldloze verzet en creatieve activisme van de inwoners van Bayt Sahour ten tijde van de Eerste Intifada (1987-1993). Ze weigerden nog langer belasting aan Israël te betalen en boycotten Israëlische producten. Door de aanschaf van achttien koeien kon de lokale bevolking zelf zuivel produceren en was ze niet meer afhankelijk van Israëlische leveranciers. De onderneming werd een succes, tot ergernis van het Israëlische leger, dat de koeien bestempelde als een ‘bedreiging van de nationale veiligheid van de staat Israël’. De dieren moesten ondergronds en iedereen zette zich in om de koeien verborgen te houden en de melk stiekem te distribueren. Deze op de werkelijkheid gebaseerde strip zou uiteindelijk het fundament vormen voor The Wanted 18.
In 1996 keerde Shomali met zijn familie terug naar Palestina en de stad waar zijn familie vandaan kwam. ‘Ik had een romantisch beeld van Bayt Sahour. Door de verhalen van mijn familie en het stripverhaal zag ik het als een collectieve, politiek geëngageerde gemeenschap. Maar het tekenen van de Oslo-akkoorden was de beslissing van Arafat alleen, niet van het Palestijnse volk. Arafat stemde in met voorwaarden die zij niet konden accepteren. De mensen die tijdens de intifada het meest hadden opgeofferd, voelden zich verraden. De gemeenschapszin verdween, materialisme kwam ervoor in de plaats. Onze thuiskomst was een enorme teleurstelling.’
De Eerste Intifada werd veel meer dan de bloedige Tweede Intifada gekenmerkt door acties van burgerlijke ongehoorzaamheid. Met de Oslo-akkoorden kwam er een einde aan de collectieve Palestijnse opstand. Rabin en Arafat kwamen overeen dat Israël zich terugtrok van de Westelijke Jordaanoever en Gaza en dat een onafhankelijke Palestijnse staat binnen vijf jaar gerealiseerd zou worden. Tot die tijd werd de Westelijke Jordaanoever verdeeld in drie verschillende zones: A, B en C. Zone A kwam onder bestuur te staan van de Palestijnse Autoriteit; zone B ook, maar die zou vallen onder Israëlisch militair bewind. Zone C viel onder het bestuur van de regering van Israël.

De Palestijnse staat is er echter niet gekomen en de indeling van het land in zones is niet meer opgeheven. ‘Zone C beslaat 62 procent van de Westelijke Jordaanoever’, legt de Palestijnse econoom Sam Bahour uit. ‘Dit betekent dat wie op die grond iets wil bouwen of ondernemen eerst toestemming nodig heeft van Israël. En die wordt eigenlijk nooit gegeven. Dit heeft zijn weerslag op alle economische sectoren en maakt een goede infrastructuur onmogelijk.’ Dit betekent ook dat Palestijnen uit zone A niet meer ongehinderd vrienden en familie kunnen bezoeken in Israël. ‘Nu de verschillende Palestijnse dorpen en steden fysiek van elkaar gescheiden zijn geraakt, is elke plaats zich onafhankelijk van de andere gaan ontwikkelen’, vertelt Shomali. ‘We raken gefragmenteerd en dat is gevaarlijk voor de Palestijnse zaak. En de Palestijnse Autoriteit is bepaald geen bindende factor.’ Shomali glimlacht: ‘Zelfs Lady Gaga is hier populairder.’
In een poging om de gemeenschapszin van de Eerste Intifada weer te laten herleven, besloot Shomali in 2009 een film te maken over Bayt Sahour en de achttien koeien. ‘Het moest een documentaire worden, maar dan wel een heel toegankelijke. Een film waarnaar je kijkt met een bak popcorn erbij.’
Uiteindelijk is het Shomali gelukt om in The Wanted 18 animaties, interviews, archiefbeelden en nagespeelde scènes vloeiend in elkaar over te laten lopen in de stijl van een graphic novel. De Family Guy-achtige humor en de sfeer van Sin City vormen een eenheid met de getuigenissen van de inwoners van Bayt Sahour.
Omdat het praktisch onmogelijk is om als individuele Palestijnse filmmaker internationale fondsen te werven, had Shomali een buitenlandse co-regisseur nodig. Het werd de ervaren Paul Cowan, de regisseur van de documentaire Going the Distance, die in 1980 een Oscarnominatie in de wacht sleepte. ‘Aanvankelijk kwamen de producers aanzetten met een regisseur die op de Zuidpool had gewerkt, en met eentje die eens de binnenkant van een vulkaan had gefilmd. Ze zullen wel gedacht hebben dat je ervaring moest hebben met extreme omstandigheden om in Palestina te werken.’
Tijdens de opnamen kwam de sfeer van optimisme en saamhorigheid uit de Eerste Intifada tijdelijk weer terug in het dorp. Hij kwam figuranten te kort voor een scène met een demonstratie, vertelt Shomali. Er was geld om tien mensen in te huren, maar hij had er zeker vijftig nodig. Hij deed een oproepje bij de lokale radio, in de hoop dat zich enkele tientallen mensen zouden melden. ‘Het werden er driehonderd, allemaal precies gekleed zoals de demonstranten tijdens de Eerste Intifada. Mensen lieten hun kinderen zien hoe ze het stenen gooien precies moesten nadoen. De legerjeep die we voor de film nodig hadden werd in beslag genomen. Er werd meteen een andere jeep voor ons geregeld en groen geverfd. En als er ergens binnen in een huis gefilmd moest worden, dan hielp iedereen het interieur versjouwen.’

Het bekijken van zijn film moet een leuke ervaring zijn, vindt Shomali, net zoals de Eerste Intifada dat vaak was. ‘Natuurlijk zitten er ook verdrietige momenten in; de Eerste Intifada heeft ook mensen het leven gekost. Maar ik vond het heel belangrijk om Palestijnen niet uitsluitend als slachtoffers of stumpers neer te zetten. Dat blijkt ook wel uit de reacties die ik krijg op de film, bijvoorbeeld van joodse bezoekers tijdens de vertoning in Toronto. Door mijn film zagen ze ook eens keurig geklede Palestijnen die goed Engels spreken. Dat beeld kenden ze niet.’
Shomali laat een van zijn eigen stripboeken zien, waarin hij zelf, als cartoonesk figuur, de Israëlische en Palestijnse politiek op de hak neemt. ‘Natuurlijk heb ik wel eens bedreigingen ontvangen naar aanleiding van een tekening’, bekent hij. ‘Toen ik een cartoon over de oorlog in Syrië publiceerde, kregen zelfs mijn grootouders dreigtelefoontjes. Daar ben ik dus mee opgehouden. De Palestijnse kwestie blijf ik wel becommentariëren. Daar krijg ik ook wel eens bedreigingen om, maar die heb ik onder controle.’ Hij schiet in de lach. ‘Op een ochtend, terwijl ik uitsliep, werd er op sociale media gesuggereerd dat ik gearresteerd was vanwege een harde cartoon die ik had gemaakt over president Abbas. Er was al een actie opgestart: “Free Amer”. Ik had wel honderd gemiste oproepen. Een van die oproepen was van het presidentiële kantoor. Of ik Amnesty even kon bellen om te zeggen dat ik niet gearresteerd was. Abbas had last van de negatieve publiciteit.’
Beeld: The Wanted 18 van Amer Shomali en Paul Cowan, 2014 (Human Rights Watch).