Ze had een stemgeluid dat paste bij haar penvoering: sonoor met een lichte toets. De lichtheid leek verwondering uit te drukken, maar het kon ook zomaar ironie zijn. Met het verscheiden van Beatrijs Ritsema lijkt een hele generatie journalisten er weer een tikkeltje verweesder op geworden. Het is de generatie die haar schrijversnaam vestigde in een tijd dat de krantenkiosken uitpuilden van de kranten, weekbladen en tijdschriften, gevuld met boekenbijlages, reportages en polemieken, geschreven door types die hun academische achtergrond – neerlandistiek, sociologie, psychologie – inzetten om de samenleving met vrolijke distantie te beschouwen.

Op het juiste moment in haar leven kreeg Beatrijs een briefje van Renate Rubinstein. Na haar studie psychologie in Leiden bleef ze daar als onderzoeker, deels. Het andere deel bracht ze door bij Propria Cures, het blad waarop ze was geabonneerd en waarvan de tegendraadse reputatie haar aantrok. Ze begon stukjes in te sturen en in 1980 kwam ze in de redactie, waar ze ‘allemaal lieve jongens’ trof zoals Theodor Holman en Vic van de Reijt. ‘Je gaat toch wel door met schrijven?’ vroeg Rubinstein haar. ‘In welk blad zou je willen schrijven? Vrij Nederland? NRC? Het Parool?’ ‘De NRC maar’, was Beatrijs’ verblufte reactie. Rubinstein belde Adriaan van Dis die daar destijds eindredacteur was en drie weken later stond ze op de achterpagina.

‘Om een of andere reden was ze erg op mij gesteld’, schreef Beatrijs in 1990 bij het overlijden van de columniste in wier licht haar eigen werk vaak werd beoordeeld. Als ‘de nieuwe Renate Rubinstein’ werd ze binnengehaald door uitgever Theo Sontrop. Zelf zag ze vooral een verschil in bevlogenheid. ‘Ergens de schouders over ophalen? De verstandigste zijn? Van haar leven niet, en juist daarom bewonderde ik haar.’

Anders dan Rubinstein ook liet ze weinig los over haar privé-leven (‘ik heb huisgenoten’). Haar persoonlijke temperament, dat zich het best laat omschrijven als een soort triomfantelijke nuchterheid, was desondanks in iedere zin voelbaar. Scepticisme vond ze een aantrekkelijke levenshouding, oftewel je bij alles afvragen: is dat wel zo? Zo overviel ze mij bij een receptie eens met de vraag waarom je als vrouw altijd maar automatisch solidair moest zijn met andere vrouwen. Waarom toch die speciale plaats in de hel waarover Madeleine Albright het had?

‘Ik wist nooit zo goed waarover ik het met vrouwen moest hebben’, zei ze in Opzij. Een van haar stukken in HP/De Tijd was getiteld: ‘Hou je emoties voor je’. Ze ging er prat op geen geduld te hebben voor getreuzel, gezeur, en was wat dat betreft het kind van haar moeder die haar een grote plichtsgetrouwheid bijbracht. Nooit de krant lezen voor je de afwas hebt gedaan. Wat haar moeder haar ook leerde: richt je niet op één ding. Dus én werken én de liefde. Dat dat bij haar moeder voortkwam uit levensangst – verlies je het een, dan heb je het ander altijd nog – deed daar weinig aan af.

Beatrijs Ritsema was een zacht persoon, aardig en gereserveerd. Iemand die nooit zomaar wat zei of schreef, vanuit de wetenschap dat weinig zeker is in het leven en je maar het beste voorzichtig met elkaar kunt omgaan. Door het werk van haar vader bij Shell werd ze geboren in Tunis en groeide ze met twee jongere zusjes op in diverse buitenlanden tot het gezin neerstreek in Den Haag. Ze was twintig toen haar zestienjarige zus werd geschept door een dronken automobilist. Toen ze begin jaren negentig in Washington woonde wegens het correspondentschap van haar man, kreeg haar vader een ongeluk in de bergen. Na een operatie kwam hij als een ander mens weer tevoorschijn, wat vooral voor haar moeder grote gevolgen had.

Verdriet kun je het best beantwoorden met hard werken, vond Ritsema

Praten heeft geen zin, vond ze, en verdriet kun je het best beantwoorden met hard werken. Wat dat betreft zat ze goed in Amerika, waar iedere emotie tot een verdienmodel of belangengroep leidde. Haar columns uit die tijd werden verzameld onder de veelzeggende titel Over de braafheid van vrouwen en ander cultureel ongerief. Haar scepsis over de #MeToo-beweging, ‘als kind van de seventies’, kwam tussen de regels door tot uiting in een groter stuk voor De Groene, dat officieel over jaloezie en wantrouwen ging. ‘Het ingewikkelde van seksueel gedrag is dat het zich doorgaans in de privé-sfeer afspeelt zonder getuigen en dat het nooit eenduidig is’, schreef ze droogjes. Iemand jaren nadien ‘de kop afhakken’ beschouwde ze als een ‘overreactie’.

Hoe kun je de ander blijven respecteren zonder dat je er zelf aan onderdoor gaat? In de Lieve Lita-achtige rubrieken die ze in Amerikaanse kranten gretig las, vond ze het ideale model voor haar eigen schrijven. Het was een manier om alleen als ze erom gevraagd werd haar mening te geven over álles, van het geven van cadeaus tot het vragen waar iemand vandaan komt. Haar adviezen, in 2020 gebundeld als Moderne etiquette, lezen als puntige columns, monumenten van redelijkheid in een oververhitte samenleving, en daarmee vaak erg grappig. ‘Vriendschappen floreren bij een zekere gelijkgestemdheid en het is lastig om bevriend te zijn met iemand die er krankjorume ideeën op nahoudt.’

Van een ontroerende verademing is het, haar relativeerzucht, en dat ze in feite in navolging van Elsschot vond dat zwijgen niet verbeterd kan worden. Haar scriptie schreef ze over geheimen, met als motto: als er in mijn leven helemaal niets gebeurd was wat aan helemaal niemand bekend was, zou mijn leven geen waarde hebben.

Lees Beatrijs Ritsema in De Groene: